22-03-2024

Hij toet en belt

Smart op mijn foon
Doe maar Maroc en een beetje Nepal
Op hoek vet om acht
Betaal bro later

Smart op haar foon
Tiktokkie zegt tis uit
Dramaqueen jankt tuiten
Op naar de volgende

Smart op zijn foon
Formules achterop geplakt
Meester ziet alleen scherm
Toch mooi een zesje voor Wis

Het is een ding dat leeft
Mits op tijd gevoed
Via lijflijnkabeltje
Van het juiste merk

Hij toet en belt
Valt soms in de plee
Mijn hebbedingetje
Slaap zacht … op nachtkast


Inzending voor:

Mien korte verhalen (57 t/m 59) met kleine grote waarheid

Geschreven tussen 12-07-2011 en 18-11-2014
(in derde persoon onder alias Kees, in maart 2024 geredigeerd naar eerste persoon Mien)
 
 
57) Getapte mop (12-07-2011 > 22-03-2024 geredigeerd)
 
Vrijdagavond. Ik fiets naar mijn werk. Ik heb er niet zoveel zin in vandaag, maar plicht roept. Langzaam stromen de arbeiders op het industrieterrein de poorten binnen. Het distributiecentrum waar ik werkzaam ben ruikt naar meel, verpakkingsmateriaal en weeë zure lucht. Snel stop ik mijn kaart in de prikklok en berg mijn jas op. Door de grote speakers in de megahal klinkt Skyradio. Hol en leeg. De muziek zal zich vannacht herhalen. Moonlight shadow. Wel drie keer.

Zwijgzaam haal ik een pallettruck op, ook wel BT genoemd. De accu’s van de BT zijn gelukkig al opgeladen voor de nachtploeg. Bij de magazijnchef haal ik mijn eerste orderbon op. Het wordt een vrachtje toiletpapier en chips laden. Lekker makkelijk. Ik stuur mijn BT de toiletpapier- en chipsgang in en kan nog net de heftruck ontwijken die midden in de gang staat. Het is de heftruck van dronken Willem. Die laat zich altijd omhoog takelen door zijn collega Dries. Willem heeft weer eens flink gedronken en gaat zijn roes uitslapen op stelling 44, tussen het toiletpapier. Na de nachtlunch gaat hij pas aan de slag. Hij hoeft maar 20 orders te verwerken. Met zijn ervaring a piece of cake.

Om het uur gaat de pauzezoemer. Heel fijn want een bak koffie gaat er altijd in en houdt de nachtploeg wakker en scherp. Ik ben nog niet echt opgenomen bij de nachtploeg. Ik ben student en uitzendkracht. In de stoere distributiewereld kost het dan extra moeite om een plek te veroveren. Na de pauze check ik of mijn BT niet stiekem is vastgebonden aan een stelling. Gelukkig niet. Mijn twee pallets staan hoog opgestapeld en propvol. Het moment om waakzaam te zijn. De vaste krachten zijn dol op breukpakketten. Het is hun extra bonus. Een stukje verder staat een pas begonnen uitzendkracht zijn omgevallen vracht uit te pluizen. Hij is het slachtoffer van de nacht. De vaste krachten lachen in hun vuistje. Op de pallet stond veel wijn. Dat wordt een mooi breukpakket.

De lunch is altijd het breekpunt van de nachtdienst. De pauze duurt veel te lang. Tijd voor een praatje. Onderwerp van gesprek zijn steevast gore moppen. De mannen met de meeste tattoos lachen het hardst. Ik lach schaapachtig mee. Ik wil er graag bij horen. Ook de magazijnchef lacht mee. Heel belangrijk om hem te vriend te houden. Hij deelt namelijk de orders uit. De moppen zijn van bedenkelijk niveau. “Wat krijg je als je Pinokkio pijpt?” “Splinters in je mond!” Er wordt hard gelachen. “Waarom mag sperma niet heter zijn dan 40 graden?” “Anders gaat je leuter fluiten”.

De nachtdienst zit er op. Het is 06:00 uur. Ik ben blij dat ik naar huis kan. Met een leeg en slaperig hoofd glijd ik op m’n fiets door de ochtendnevel. In de woonwijken staan de rozen in bloei en hangen de vlaggen en boekentassen in top. Vanavond heb ik weer een eindexamenfeest. Thuis duik ik snel in bed. Ik heb vanmiddag nog strafcornertraining en die mag ik niet missen. Ik speel hoofdklasse hockey en zondag staat een belangrijke wedstrijd op het programma. Gauw dus effen een paar uurtjes vooruit slapen.

Het is een half uur fietsen naar het hockeyveld. Ik stroop mijn kousen omlaag en doe mijn scheenbeschermers uit. Het is veel te warm. Aanvoerder Gerard spreekt me aan. “Hee kerel hoe gaat ie? Hoezo moe? Werk je nog steeds in dat distributiecentrum? Je bent gek.” Gerard vindt het maar niks dat ik in een distributiecentrum werk en nachtploegen draai. Dat gaat ten koste van slagkracht. De hockeywedstrijd van aanstaande zondag is een hele belangrijke. Ik denk er het mijne van.

De warming-up is van korte duur. Tijdens de rekkingsoefeningen is er tijd voor een praatje. Onderwerp van gesprek zijn steevast gore moppen. De mannen met de grootste mond lachen het hardst. Ik lach schaapachtig mee. Ik ben nog niet lang bij de club en wil er graag bij horen. De moppen zijn van bedenkelijk niveau. “Wat krijg je als je Pinokkio pijpt?” “Splinters in je mond!” Er wordt hard gelachen. “Waarom mag sperma niet heter zijn dan 40 graden?” “Anders gaat je leuter fluiten.” Gegrinnik in de groep.
 
Ik lig in een deuk van het lachen. Mijn teamgenoten kijken me bedenkelijk aan. De anders zo nuchtere en stille Mien die nu ineens zo hard lacht. Wat is er aan de hand? Ik kan het niet uitleggen. Het is frappant hoezeer mijn hockeymaten overeenkomstig gedrag vertonen met de arbeiders uit het distributiecentrum. Alleen de tattoos ontbreken. Ze moesten eens weten. Ik herinner me plots het gesprek met de directeur van de Academie Beeldende Vorming, dat ik afgelopen week had. Die vroeg aan mij hoe ik in hemelsnaam mijn kunststudie kon combineren met het spelen van tophockey. Dat zijn toch totaal verschillende werelden? Hij moest eens weten? Bulderend van het lachen hervat ik de rekkingsoefeningen, mijn hockeymaten in verwarring achterlatend. Zou dronken Willem alweer aan het bier zitten?
 
 
58) Afscheid in de toekomst (18-11-2014 > 22-03-2024 geredigeerd)
 
Bedeesd zit ik aan het ontbijt. Ik heb geen enkele trek. Niet in eten en niet in gesprek. Mijn gedachten vullen maag en hoofd, met het aanstaande afscheid, met zeurderige pijn en twijfel. Om tien uur is het zover. Ik treed binnen. De groepsruimte voelt zwaarder aan dan normaal. De stoelen leger. Iedereen neemt plaats in de kring.

Hans neemt het woord en vraagt wie er af wil trappen. Ik raap al zijn moed bij elkaar en neem een dapper besluit. Ik heb het er al vaker over gehad maar nog nooit aangedurfd. Ik heb mijn groepsgenoten met hun problemen zien worstelen en nu na twee maanden is het aan mij.

Scherp stel ik de situatie voor. Nu zestien jaar geleden. Ik was negen. De stoelen gaan aan de kant. Uitgezonderd twee. Zij vormen de bank. De bank waarop mijn zieke moeder ligt. Achter de bank zie ik de gestreepte gordijnen hangen. Gordijnen die altijd dicht zijn. Ook hartje zomer. Ze houden de hitte buiten en het drama binnen. Maar niet vandaag.

Met lichte aarzeling trek ik de gordijnen open. Het warme zonlicht vervult de ruimte en schijnt op het gezicht van mams. Ze opent de ogen en kijkt me lieflijk aan. "Dag lieve jongen, kom je eindelijk afscheid nemen? Na zestien lange jaren? Weet dat ik van je gehouden heb, ook al liet ik dat niet merken. Door mijn ziekte, door mijn stoornis. Sorry dat ik zo vroeg heen moest gaan. Hier een dikke knuffel!"

"Dag lieve mams, ik ben zo verdrietig, heb je ook nooit kunnen vertellen dat ik van je hou ... Maar ... ineens ... zo maar ... was je weg ... Ik heb je niet zien gaan. Heb geen afscheid van je kunnen nemen. Mijn tranen heb ik aan de Maas gegeven. Aan moeder Maas. Ik geef ze nu aan jou. Opnieuw en met een glimlach. Dag lieve mams. Love you!" 


59) That will be the day (04-01-2012 > 23-03-2024 geredigeerd)

Met een zwaar hoofd word ik wakker. Langzaam open ik mijn ogen en knipper met mijn lange wimpers doelloos in het donker. Achter in mijn oren hoor ik vaag en dof iets wat lijkt op muziek. Het is mijn wekkerradio die dagelijkse rituelen afdraait. 
Begin de dag met een dansje. Begin de dag met een lach. Want wie vrolijk kijkt in de morgen. Ja die lacht de hele dag. Ja die lacht de hele dag ...
Ja, maar nu even niet. Mijn hoofd staat niet naar Giel’s geluksriedel. Vandaag is een bijzondere dag.

Met lichte weerstand schuif ik langzaam uit zijn bed. Liever wil ik deze dag niet beginnen. Voor mij mag hij gewoon voorbij gaan. Overgeslagen desnoods, geskipt. Al heel lang ligt hij in het verschiet. Nu is deze dag aangebroken. Het voelt als een loodzware deken. Ik overweeg om voor de gelegenheid speciale kleding aan te trekken. Maar welke? Ik denk terug aan wat er toentertijd gedragen werd. Bruin, paars, oranje. Wijde pijpen, lange rokken. Mijn gedachten dwalen af als een gouwe ouwe uit de wekkerradio klinkt. Eres tú van Mocedades. Ik zoek de vertaling op in het Engels, Touch the wind en verbaas me over de tekst.

I woke up this morning and my mind fell away. And looking back sadly from tomorrow. As I heard an echo from the past softly say. Come back, come back, won't you stay. And only forever can I say I love you. And only forever have I lost you. But only a dreamer could wake up. As I do and hope it's still yesterday.

Met een zachte plof en zwaar gemoed zink ik neer op de oude zitzak in de slaapkamer. Met tegenzin schuif ik in mijn sokken. Geitenwol vandaag, want het is winter. Voor de gelegenheid dan toch maar een corduroy broek aan. Een paarse blouse met grote kraag en een bijbehorend vest. Klaar is Kees. Nu nog even de sluipers zoeken. Mijn outfit is bijna compleet. Alleen de groene pukkel ontbreekt nog. In gedachten zie ik mijn gerafelde pukkel op de oude nappa leren bank liggen. Verstild in een armetierige grijze woonkamer. Hij denkt terug aan kapotte knieën, opengehaald aan een veel te harde kokosmat. Ruw. Wreed. Maar ach. Everybody was wounded, wounded at Wounded Knee.

Ik hoef mijn gedachten niet langer te ordenen. Ze achtervolgen me al sinds mijn jeugd. Haunted by days and numbers. Deze dag zou vroeg of laat komen. Daarvoor heb ik geen glazen bol nodig. Ook geen visnet en ook geen macramé. Achtenveertig jaar is zij geworden. Droef en moederziel alleen, 17656 dagen lang. Vandaag word ik net zo oud. Een speciale aangelegenheid. Troostvol bind ik een verjaardagskaart aan een vlieger. Een verjaardagskaart voor mijn moeder, die hoog in de hemel is. Een kaart met 17656 digitale kaarsjes. Voor als het donker is daarboven. Ach, stroom, stroom, stroom, de loop van het leven gaat altijd voort.

21-03-2024

Mien korte verhalen (52 t/m 56) met kleine grote waarheid

Geschreven tussen 19-07-2011 en 17-02-2014
(in derde persoon onder alias Kees, in maart 2024 geredigeerd naar eerste persoon Mien)

 
52) Avventura di chiesa (19-07-2011 > 20-03-2024 geredigeerd)

Na een lange rit van bijna vier dagen stap ik uit de vrachtwagen van mijn oom en komt er een einde aan de lift. Het einddoel is bereikt, de Italiaanse stad Florence. Het oponthoud bij grenspost Vipiteno heeft bijna één dag extra gekost. De vakantie kan nu eindelijk beginnen. Na een moeizaam eindexamen en een verbroken liefdesrelatie ben ik toe aan rust en vrede, als gezonde knaap van negentien met de wereld aan mijn voeten. Wat kan mij gebeuren?

Ik zie er sportief uit in mijn korte groene broek met legerprint en wit T-shirt. Mijn bruine armen, benen en snoet steken mooi af tegen mijn zomerse outfit. Op mijn fris geschoren hoofd draag ik een petje, als bescherming tegen de zon. Mijn goddelijk lichaam is afgetraind en stevig gespierd. Jarenlange hockey heeft mij gezegend met ballonkuiten en een kippenkontje. Ik voel me apetrots. Nog geen maand geleden doorstond ik de selectieprocedure van de Katholieke Academie voor Lichamelijke Opvoeding. Een brugklasdroom kwam uit. In de toekomst zal ik sportleraar worden, vast en zeker.

Mijn oom heeft me afgezet bij het station van Florence. De avonturenreis kan beginnen. Flink zet ik de pas erin. Het aluminium frame van de grote rugzak prikt in mijn rug en de geitenwollen sokken kriebelen in de bergschoenen. Bijna op iedere hoek van de straat word ik nagekeken, vooral door mannen. Die zijn in de wijk rondom het station volop aanwezig. Het voelt een beetje vreemd, maar laat me verder koud. Ik ben veel meer benieuwd naar de mooie Italiaanse vrouwen. Maar waar zijn ze? Le belle donne?

Een grote kerk met plein, grasveld en fontein ervoor, trekt mijn aandacht. Het is de Santa Maria Novella. De houten bankjes rondom het plein zitten vol mensen. Er heerst een vrolijke sfeer. Hoge schelle geluiden van spelende kinderen klinken in de lucht. Ik plof neer op één van de bankjes om even op adem te komen. Midden op het grasveld klinkt plots een enorm gekerm. Twee hondjes lukt het niet op z’n hondjes. Ineens staan ze met de konten tegen elkaar gekeerd. Ze zitten letterlijk en figuurlijk aan elkaar vast. Een omstander gooit een emmer water over de hondjes heen en bevrijdt ze uit hun lijden. De reu druipt af met een enorme rode kegel. Je zult het maar hebben als reu, last van je Santa Maria Novella.

Ik zwoeg verder door Florence. Al snel heeft de zon haar hoogste punt van de middag bereikt. Het is bloedje heet. Zevenendertig graden Celsius is toch iets te veel van het goede. Ik besluit de eerstvolgende kerk te bezoeken. Kerken zijn namelijk koel en gratis toegankelijk en je hoeft er niets te drinken. Het wordt de San Lorenzo. Amper twee seconden binnen word ik aangesproken door een klein mannetje in net pak met witte boord. Die gebaart met wuivende wijsvinger dat ik iets doet wat niet mag. Druk nee schuddend met zijn hoofd strijkt hij over mijn benen en knijpt heel even in mijn arm. Vervolgens wijst hij naar een klein bordje bij de entree. Ik begrijp het, een kwartje valt. Het is niet toegestaan om met onbedekte armen en benen de kerk te betreden en maak aanstalten om naar buiten te lopen. Maar dat staat het kleine mannetje niet toe. Hij trekt me amicaal naar zich toe.

In gebrekkig Engels legt het mannetje uit dat hij kapelaan is en dat hij voor deze keer de foute kleding door de vingers zal zien. Sterker nog. Ik krijg een rondleiding door het heilige der heiligen. Vol trots loost hij me door de prachtig mooie kerk. Overal krijg ik tekst en uitleg, in Italiaans en gebrekkig Engels. De kapelaan murmelt wat over Medici, Brunelleschi, Donatello en Michelangelo, allemaal namen die me niets zeggen. Af en toe kletst de kapelaan met zijn hand op mijn armen en benen. Het voelt wat onwennig, maar het hoort ongetwijfeld bij de open en vriendelijke volksaard van de Italianen.

Nog één bijzondere plek wil de lieve kapelaan me laten zien. Heel speciaal. Daarvoor maakt de kapelaan eerst het rode koord los dat voor het altaar is gespannen. Achter het altaar is een ruimte afgeschermd door een zwaar roodfluwelen gordijn. Achter het gordijn bevindt zich een hoge ruimte met glazen deuren, een soort serre. Door het glas zie ik een kleine giardino met prachtige struiken en fel gekleurde bloemen. Achter me hoort ik de kapelaan het gordijn zenuwachtig sluiten. Vreemd, denk ik. Als ik vervolgens mijn fototoestel tevoorschijn haal voel ik plotseling een klam handje over mijn bovenbeen glijden. De hand kruipt langzaam omhoog. Achter me hoor ik de kapelaan geil en hijgerig ademhalen. Alle alarmbellen gaan onmiddellijk af. Met de hand voor mijn klokkenspel draai ik me om en duw verontwaardigd de kapelaan van me af en ren zo snel als ik kan de kerk uit. Buiten prikt de zon plagerig in mijn gezicht. San Lorenzo! Waar haalt die kapelaan het in hemelsnaam vandaan om mijn goddelijk lijf zo ongevraagd en brutaal te betasten? De viespeuk.
 
 
53) Bovenaan de ladder (10-12-2014 > 20-03-2024 geredigeerd)
 
Met grote angst klim ik naar boven. Hoeveel stappen moet ik nog? Durf ik nog wel los te laten? Mijn angst te overwinnen? Ogen van beneden priemen in mijn rug. Ze prikkelen en branden en lachen me naar boven. ‘Vooruit Mien, je kunt het!’ De twijfel overmant. Waarom zou ik tot bovenaan klimmen? Maar afdalen is ook geen optie. Heel even kijk ik omlaag. No way.

Het huilen staat me nader dan het lachen. Wrang. Heel wrang. Had ik zelf niet gelachen om enkele van mijn voorgangers? Had ik niet stoer gedacht: ‘makkie, dit doe ik wel even’. Nu mag ik me niet laten kennen. Met zijn tengere lijf klem ik mij tegen het hout en schuif zonder te kijken mijn linkerhand omhoog. Het reiken duurt een eeuwigheid. Opzoek naar houvast. Eindelijk voel ik weer grip. Het zweet staat in mijn handen. Durf ik nu mijn rechtervoet te laten volgen? Of zal ik eerst even mijn rechterhand bijvoegen? Dan kan ik me daarna aan beide armen optrekken.

Vanaf de grond zag het er allemaal zo eenvoudig uit. Met belangstelling had ik de bewegingen van anderen gevolgd. Maar nu heb ik geen idee in welke volgorde ik het beste het laatste stukje kan voltooien. En dan moet ik ook nog over die hoogste stok klimmen. Hoe ga ik dat toch doen? Ondersteboven? Door het laatste gat heen? Nee, dan ga ik vallen. Nog twee vakken te gaan. Wat! Nee, nee, nee, krijg ik nou ook nog een erectie? Zou iemand het kunnen zien? Van beneden? Fout moment. Zeker nu ik de hoogste sport bereikt heb. Ik weet nog steeds niet hoe ik die ga nemen.

‘Schiet eens op Mien!’ brult de juffrouw beneden. Ze moest eens weten. Het hart klopt in mijn keel en in mijn piemel. Hier eindigt de wereld, zeker weten. Ik zie geen mogelijkheid om over de hoogste sport te klimmen. Maar ik moet. In welke houding zal ik mij eens plooien? Niemand die me hier kan helpen. De juffrouw zal echt niet naar boven klimmen. Ik zal hier mogelijk voor de eeuwigheid moeten bivakkeren. Gelukkig is mijn erectie geslonken. Broekbrand kan ik echt niet gebruiken. Het komt nu aan op zelfredzaamheid.

Met de moed der wanhoop zwaai ik mijn rechterbeen over de laatste sport. Vanuit de lucht zie ik de klas beneden op de banken grinnikend lachen. Vooral Sjakie vindt het prachtig. Hij lacht zelfs zijn tanden bloot. Van leedvermaak? Heeft hij mij angst dan toch gezien? Met de blik op stoer klauter ik het klimrek omlaag. Zelfs de juffrouw lacht. Ik wil niet weten waarom. 


54) Eindejaar gein en ongein (01-01-2014 > 20-03-2024 geredigeerd)

De kamer is veel te klein voor zoveel gasten. Een hoek van de kamer wordt volledig opgezogen door een grote kerstboom die reikt tot aan het plafond. De piek lijkt het plafond te kussen maar doet dat net niet. Het is een fantastische boom, wederom. Opgetuigd met mooie lampjes, oude kerstballen en engelenhaar. Voor ieder lampje hangt een plukje haar.

Ik ben apetrots op de boom. Het is de mooiste en grootste kerstboom van heel de buurt. En dat geldt ook voor de kerststal. Die neemt bijna een kwart van de woonkamer in beslag. Eigenlijk is het geen kerststal maar een kerstgrot. De onderste takken van de kerstboom heeft papa afgeknipt. Anders past de grot er niet onder. Aan de onderste tak zweeft een grote engel. Die heet Gloria. Een rare naam. En zijn achternaam is ook heel maf. Excelsis Deo staat geschreven op het bord dat Gloria met beiden handen boven zijn hoofd houdt. “Ekselsisdeo”, leest papa altijd hardop voor. Wie verzint dat nou, zo’n naam?

De engel hangt met zwevende beentjes net boven een bakje waarin een klein baby’tje ligt. Een os en een ezel plukken wat aan het stro dat uit het bakje komt. Een mooi tafereel. Ik tuur over het bultige en gekreukte rotspapier dat met mos bedekt is en vol staat met beeldjes. Koningen, schapen, herders, van alles loopt er rond. Bijna een heel weekend heeft mijn vader erover gedaan om de kerstgrot en de kerstboom op te tuigen. En wat zijn ze weer mooi. Ik ken de geheimen en de inspanningen die schuil gaan achter deze pracht. En het gevloek.

De kartonnen dozen waarin de kerstballen jaarlijks worden opgeborgen, dienen als bodem en grondvlak van de kerstgrot. Het rotspapier ruikt muf en naar zolder. Telkens als ik langs de kerstgrot loopt aai ik over het mos. Het voelt lekker zacht en sponsig. Het ruikt een beetje naar bos. Het bos waar ik samen met zijn broers en papa het mos vandaan haal. Net als de hulst en de mooie takken. Ze geven de kerstgrot een knusse en warme sfeer.

De beeldjes worden jaarlijks in een vast patroon in het veld geplaatst. Met militaire precisie. Het is een groot feest om alle beeldjes uit te pakken. Vooral de kameel, die heel zwaar weegt. Dat is mijn favoriet. Samen met mijn broer en zus vecht ik ieder jaar wie hem mag uitpakken, uit het vergeelde krantenpapier.

Ik ben zo in de ban van de kameel dat ik er dagelijks van droomt. In mijn droom kruip ik dicht tegen de kameel aan. Lekker warm. Maar als ik ‘s morgens wakker word, is het bed koud. Nat en koud. Weer in bed geplast, voor de zoveelste keer. Bah. Van de spanning, zeggen papa en mama. Maar ik ben al zeven.

Vandaag wordt het extra spannend. Dat weet ik. Vanavond komen alle oma’s en opa’s op visite. Het is vandaag oud en nieuw. Ik mag opblijven tot in de late uurtjes. Ik krijg zelfs bowl, kinderbowl. Al gauw loopt het huis vol en is het gezellig druk. Het past allemaal maar net in de kleine woonkamer, maar dat geeft niks. Ik geniet van alle drukte.

Oom moppentap is er ook. Hij heeft het grootste woord, zoals altijd. Tante moppentap doet niets anders dan snoepen. Van de kerstkransjes en de bokkenpootjes. En oma uit de stad rookt de ene sigaret na de andere. Bah. Het glaasje op tafel raakt al snel leeg. Het wordt meteen bijgevuld, met Caballero's en Stuyvesant. Rare namen hebben die sigaretten. Maar de volwassenen vreten ze op. Opa uit het dorp niet. Die rookt alleen maar hofnar. Een hooguit twee, de hele avond. De sigarenbandjes zijn voor mij. Ik heb al een hele verzameling.

Langzaam begint de stemming in de kamer te stijgen. Het uur u nadert. Iedereen is lollig. En dat komt volgens papa niet door oom moppentap. Nee, dat komt door meneer Hermans op tv en de grote mensen bowl. Oma uit de stad en opa uit het dorp hebben het er warm van gekregen. Ze hebben beiden het bovenste knoopje van hun witte hemd los gemaakt en hebben beiden een vuurrood hoofd. Ze lijken op lucifers. Ik moet lachen. Die kunnen straks makkelijk het vuurwerk aansteken. Ik ben er klaar voor.

De glazen worden nog eens gevuld en mijn broers en zus beginnen al hardop te tellen. “Nog effen wachten!”, roept pa. “De klok is nog niet zover!” En hij wijst met zijn grote kerstboomhand naar de klok die traag de seconden weg tikt. Pas als papa zijn donkere stem inzet wordt het serieus. Iedereen in de kleine woonkamer valt bij. “TIEN, NEGEN, ACHT, ZEVEN, ZES, VIJF, VIER, DRIE, TWEE, EEN … ZALIG NIEUWJAAR !!!“

Broers en zus, papa en mama, oom en tante, ze pakken elkaar vast en zoenen dat het een lieve lust is. Totdat met een hele grote gil, oma uit de stad en opa uit het dorp, samen achterover vallen in de kerstboom. Iedereen barst in lachen uit. Oma en opa liggen beteuterd, op elkaar, onder de kerstboom. Opa heeft nu haar. Het engelenhaar ligt als een tulband op zijn kale kop. En oma … oma die draagt ineens twee kleine paddenstoelen in haar oren.

Ik houd het niet meer. Dit moet ik aan de grote klok hangen. Als een idioot ren ik de deur uit, de straat op. Onder luid geknal en met spetterend vuurwerk in de lucht, zet ik twee handen aan mijn mond en roep zo hard ik kan: “OMA EN OPA ZIJN IN DE KERSTBOOM GEVALLEN!!!”. Maar er is niemand die me hoort. Mijn stemgeluid lost op in het grote geknal en de straat is nog leeg. Wat een teleurstelling. 
 
 
55) Maskerade (17-02-2014 > 21-03-2024 geredigeerd)
 
Gekleurde plastic maskers hangen aan een grijze muur. Twee clowns, een hond, een poes en een mannetje met bolhoed. Ze staren leeg voor zich uit en dragen een zure glimlach rondom hun mond. Een gladde bevroren glimlach die eventjes oplicht, zodra een waterig winterzonnetje erop schijnt. Het is feest voor de maskers. Carnaval. Al drie dagen lang.

In de mond houden ze een feesttoeter geklemd. De oranje franjes van de toeters steken flets af tegen de grijze muur. Geen enkel masker heeft haar. Is ook nergens voor nodig. Slingers in vijf bonte kleuren, zorgvuldig vastgeklemd tussen het masker en de muur, zorgen voor een kleurrijk spaghetti-toupet. Uit de muziekboxen klinken aanhoudend vrolijke deuntjes in dialect. 'Mien, wao is mien fiësneus, Mien wao is mien neus? Wao is mien fiësneus geblaeve!'

De ballonnen die aan een koperen kroonluchter hangen lijken hun laatste adem uit te blazen. Ze hangen er magertjes bij. De fut is eruit. Net als bij mij. Ik weet dat als ik nu de ballonnen doorprik, ze niet eens meer zullen knallen. Ik zit op de bank en draag een cowboypak. Een beetje bedroefd stop ik de laatste knallers in mijn pistool en hoor de discussie in de woonkamer aan. Carnaval loopt op zijn laatste benen.

De zwarte snor die mijn vader me iedere dag aanmeet loopt door. Net als mijn bakkebaarden. Het is ook zo warm binnen. De geruite zakdoek om mijn nek kriebelt. Dat doet ie al een paar dagen. Maar zonder zakdoek voel ik mij geen cowboy. Het luciferdoosje waarmee de zakdoek aan elkaar is geknoopt, zit strak onder mijn strottenhoofd. Het is afzien voor een kleine cowboy, maar so what. Alles liever dan verschut staan als dansmarietje of als domme indiaan.

'Ik pas vanavond niet op Mien, niet weer hoor, vanavond ga ik uit. Jullie kunnen op je kop gaan staan!' Mijn zus, schattig verkleed als blauw matroosje met twee vlechten, heeft haar punt gemaakt. 'Ik pas ook niet op, ik heb al afgesproken met vrienden, ik word zo opgehaald'. Mijn broer blijft ook niet thuis. Verkleed als hippie in een wit overhemd, gestift met hippiespreuken en rode hartjes, mag dit jaar voor het eerst uit. Mijn oudste broer ziet de bui al hangen. Maar ook hij laat verstek gaan. 'Sorry jongens, maar vanavond is mijn schaakavond.' Hij houdt niet van Carnaval. Net zo min als zijn schaakvrienden dat doen.

Pa heeft vanuit de keuken alles aangehoord en loopt de woonkamer binnen. 'Dan hebben jullie nu een probleem. Drie dagen hebben jullie kunnen feesten en vanavond is het mijn beurt.' Langzaam lopen de gemoederen hoog op. Niemand wil zich opofferen. Het is een zwaar jaar geweest en iedereen heeft zich verheugd op deze Carnaval. Ma is amper acht maanden geleden gestorven en het liefst wil iedereen dat heel eventjes vergeten. Ook ik.
 
Een schuldgevoel bekruipt mij. Ik ben weer eens de grote lastpost. Stomme Carnaval. Ik zou ook wel uit willen, maar ben nog te jong. Dit gaat geen leuke avond worden. Alweer niet. Treurig kijk ik in de richting van het clownsmasker dat voor me aan de muur hangt. Langzaam schiet ik vol. Dikke tranen rollen langs mijn neus, via snor over de kin op het tegeltapijt. En de clown, de clown tegenover me huilt stilletjes mee.
 
 
56) Te huis (03-10-2013 > 21-03-2024 geredigeerd)
Dit onderwerp later nog eens beschreven in 36) Een titel valt niet af te dwingen op 18-04-2015
 
Bij ieder woord dat ik hoor schrik ik op. Heb ik dat goed gehoord? Ik kruip wat dichter tegen de trapleuning en leg mijn oor vlak langs een van de spijlen die onder de leuning omlaag krult. Zo kan ik me beter concentreren op wat er binnen wordt verteld. Iets vreselijks. Ik vang losse flarden op van een gesprek waarvan de toon me niet aanstaat. Ze hebben weer ruzie.
 
Eigenlijk moet ik in bed liggen, maar de vertwijfeling in mijn vaders vlakke stem, nagelt me vast aan de trap. Ik vraag me af wat er allemaal achter de deur besproken wordt.

De discussie wordt vinniger. De emoties laaien op. Ik heb moeite om te verstaan wat er nu precies wordt gezegd. De losse flarden vormen langzaam een triest verhaal. Het kan toch niet waar zijn? Mij hart bonkt in de keel. Nee, nee, nee, het is niet waar!

Een hoge vrouwenstem slaat een verontwaardigde toon aan. “Het kan zo niet langer. Jouw zoon is onaangepast, hij ruimt niets op en hij luistert niet naar wat ik hem zeg. En dan dat vieze lange haar. Ik mag zijn kamer niet opruimen. Ik mag het niet. Maar hij doet het ook niet.”

Ik fluister in gedachten mijn vader denkbeeldig woorden in. Boze woorden van verzet en lieve woorden van troost. Die vrouw maakt mijn broer zwart. Hoe durft ze? Ik besef dat mijn vader de woorden die ik hem influister niet kan horen. Wat daar achter de deur gebeurt vreet aan mij. Wat haalt dat mens zich in haar hoofd? Wat doet het er toe? Niet opruimen is toch geen doodzonde? Moet ie daarvoor, moet ie daarvoor …
 
Pa verheft nu eindelijk zijn stem. De donkere bas overstemt de hoge klaagzang van de dame, onze nieuwe moeder, sinds kort. ‘Mam’ moeten we tegen haar zeggen. Ze smeekt er bijna om, ze huilt er bijna bij. Dat vertik ik, het is niet mijn moeder. Het is een koude kille tante die mijn vader afblaft en afpikt.

“Ik vind dat je het allemaal te zwaar overdrijft, mens! Oké, hij is geen doorsnee zoon, en hij doet dingen die niet allemaal door de beugel kunnen, hij heeft lang haar, komt te laat thuis voor het eten, ruimt zijn kamer niet op, rookt stiekem en dan … en dan … dat is toch geen reden om … om … om …”

Om wat? Ik hoor niet hoe mijn vader de zin afmaakt. Ik hoor wel hoe boven aan de trap iemand aanschuift. Ik kijk niet op, ik voel en weet dat het mijn broer is. Samen horen we de strijd aan die achter de deur plaatsvindt.

“En ik wil, dat je kiest. Ik kan met die jongen niet verder. Hij gaat naar een tehuis. Hij eruit of ik eruit!” Er volgt een korte stilte. De stilte is ondraaglijk. De lucht is dik en ik kan amper ademhalen. De stilte is ook hoorbaar boven aan de trap. De lucht in de gang voelt loodzwaar, lijkt zwanger van oorlog.

“Dat meen je niet. Hoe kun je … hoe kun je … het is wel mijn zoon hoor!” Wat een ongelofelijk kreng is dat vrouwmens. Ik kan wel janken. Mijn broer, mijn eigen broer, … naar een tehuis? Echt niet? Zal ik de kamer in rennen en die vrouw eens goed de waarheid zeggen? Ik kan het niet langer aanhoren. Hoor ik het nu goed? Huilt mijn vader? Nee, nee?

Boven hem klinkt ongemakkelijk geschuifel. Mijn broer daalt de trap af en schuift stilletjes naast me. Hij legt een arm om de schouder. “Het komt allemaal goed Mien!”, lijkt hij met zijn arm te zeggen. Vol spanning wachten we samen af wat er verder gebeurt.

Het gesnik van pa wordt gevolgd door een tirade. Ik kan het niet helemaal volgen. De woordenstroom van mijn vader klinkt dof in mijn oren. Alsof de woorden in water in mijn oor klotsen. Wil ik dit wel horen? De spanning achter de deur en in de gang is te snijden.

“Hij gaat er niet uit. Jij gaat er dan maar uit, hoe durf je? Mijn vier kinderen zijn me alle dierbaar. Dat moet je toch weten. Geef ze een beetje tijd, ja? Hun moeder is nog geen jaar geleden overleden. Je hebt helemaal niets met de kinderen. Je geeft hen geen enkele vorm van aandacht. Een kille koele tante, dat ben je!”

Achter de deur klinkt nu schel en droevig gejammer. Door het gesnik heen hoor ik de vrouw schreeuwen tegen mijn vader. “Ik hou alleen van jou en niet van de kinderen. Ik ben niet met je kinderen getrouwd, maar met jou. Jij zit niet de hele dag thuis met hen. Ze maken de boel vies en ze luisteren niet. En die zoon van jou die gaat eruit. Naar een tehuis. Jij kunt hem niet opvoeden en ik ook niet. Hij zal er beter van worden, geloof me!”

Ik voel geen arm meer om me heen. Mijn broer is naar zijn kamer gegaan. Triest kijk ik naar mijn kruis. Ik voel nattigheid. Nee, niet weer. Van spanning heb ik in mijn broek geplast. Verdomme, ook dat nog. Maar ik kan nu niet aankloppen. Ik durf niet. Stilletjes ga ik naar boven en kruip in mijn bed. Door het onderlaken voel ik het koude kille bruine zeiltje. Het is al laat. Beneden is het stil. Onheilspellend stil. Bonkend met mijn hoofd, van links naar rechts en van rechts naar links schud ik mezelf in slaap. Droomloos.
 
 
 
 

 

16-03-2024

In schoonheid sterven

In schoonheid sterven
Ultiem verlangen naar de dood
Zonder gladiolen, maar met rozen
Geen woorden, liefst niet
Alleen gezang
Staber mater en erbarme mich

Een kist van mandarijnen
Gedragen door mijn vrienden
Naakt, compleet naakt
Net als ik
In Adamskostuum
Want zo ben ik geboren

Liefst geen woorden
Over hoe ik was en niet
Herinner mij in beelden
Stroboscopisch en zwart wit
Kleurrijk als ik ben
Daar zijn geen woorden voor


Inzending voor:
Beloond met goud.

09-03-2024

Onaantastbaar

Tussen zon en maan 
Ergens in het midden 
Wil ik niet gevonden worden
 
Dan ben ik dood 
Niet langer mezelf 
Oploskoffie
 
Drink me puur 
Zo ook mijn bloed 
Het is uniek
 
Schilder me blauw 
En geef me lange benen 
Ik pleeg een moord 
 
Voor het unieke 
Het bijzondere 
Onaantastbaar


Inzending voor:

02-03-2024

Overeenkomen

Wanneer ik dwars lig
Valt de wereld over mij heen
Niemand die me ziet
Ik schreeuw, huil en bid

Ongelovig net als Thomas
Een wondere wereld
Aanschouwend slechts
Ik roep keihard om tranen
Maar ze komen niet

Met paardenkracht
Slechts één
Kom ik overeen
Opdat het leven
Ooit weer steigert


Inzending voor: