30-10-2011

Columns van Harrie (Oktober 2011)


Sneller dan het licht / Gein & Ongein / 10-10-2011

Nou ben ik redelijk vertrouwd met het reizen in een telefooncel. Als dokter Wie is mij dat zeer toevertrouwd. Maar tegenwoordig is dat behoorlijk achterhaald. Niet meer van deze tijd. Nee, tegenwoordig reist men niet meer in een telefooncel maar in een telefoontoestel. In een dergelijk telefoontoestel brengt vooral de jonge mens behoorlijk wat tijd door. Sterker nog er jonge mensen die er bijna volledig in leven. Ja, ja, u leest het goed. Zij leven en wonen in zo’n toestel. Wat een toestand. Pas vooral op als u dergelijke mensen tegenkomt. Ze lopen u compleet overhoop. Ze zien u niet. Ze hebben alleen oog voor een minuscuul klein beeldscherm. Zij noemen dat hun navigator. Maar o wee als het beeldscherm uitvalt. Ga dan vlug aan de kant. Want dan is de wereld te klein en het einde zoek. Het is bijna te vergelijken met het neerstorten van een Boeing 007. Met grote ogen kijkt zo’n jong telefoonmens dan om zich heen. Met wijd open pupillen. Een smartdokter zou er acuut een recept voor uitschrijven. Zo groot zijn die pupillen. Van schrik en van verontwaardiging. Die jonge gasten raken dan volledig het Noorden kwijt. Ze zijn volledig gedesoriënteerd. Het kan zijn dat ze u dan vragen om even gebruik te maken van uw telefoon. Niet doen. Pas daar voor op. Voor u het weet wonen ze dan ook in uw telefoon. Nooit doen dus. Uw telefoon uitlenen aan iemand waarmee u zojuist gebotst hebt kan leiden tot achtervolgingswaanzin. U raakt niet meer van ze af. Ik adviseer mensen die een botsing mee maken met een jonge gast dan ook altijd om deze jonge gast onmiddellijk door te sturen naar een iPhone smartshop. Tenzij de jonge gast van een andere galaxy komt. Het kan zijn dat de jonge gast een beetje verwilderd overkomt. Geen paniek. Gewoon geduld betrachten want binnen enkele minuten zal de energie waarschijnlijk op zijn. De energie van de telefoon bedoel ik dan. Het heilig goed van de jonge gast moet dan zo snel mogelijk gereanimeerd worden. Zoek dan ook onmiddellijk een stopcontact op en leg zowel de jonge gast als zijn telefoon aan de stroom. Binnen de kortste tijd zullen beiden dan weer opgewekt zijn. Dat gaat sneller dan het licht.


Pindaduifclub / Actualiteiten / 31-10-2011

Vreemde ogen turen mij aan. Waar ben ik nu weer aanbeland? Een penetrante lucht dringt door in mijn neus. Een weeë combinatie van fruit en urine. Meer kan ik er niet van maken. Het nitriet slaat nu ook op mijn ogen. Nog net kan ik een flinke niesbui onderdrukken als ik plots luid getrompetter hoor. Het trompetgeschal doet me denken aan de olifanten uit een ouwe Tarzanfilm. Het trompetgeschal houdt aan en klinkt steeds luider. Het enige dat nog ontbreekt, is donker tromgeroffel van een exotische bosnegerstam. Angstvallig houd ik de bosschages in de gaten. Vanachter de rododendrons kan ieder moment een wild dier naar voren springen. Even is het stil. Stilte voor de storm.

Ik bevind me in een bizar park vol met kooien. De donkerte van de nacht zorgt ervoor dat ik niet precies kan achterhalen welk gezicht er bij de vreemde ogen horen. De vingers die de tralies van de kooi omklemmen doen me denken aan mensenhanden. Ze zijn te bleek en te mager voor apenvingers. Met een gekromde inhalige wijsvinger word ik naar de kooi gelokt. Mijn nieuwsgierigheid wint het van mijn angst en langzaam loop ik richting de dwingende ogen. Hypnotiserend slurpen de ogen mij op. Een zacht pruttelend geluid brengt mij even van de wijs. Er borrelt iets in de kooi waarvan ik niet wil weten wat het is. Plots herken ik de weeë lucht die ik zojuist niet helemaal kon plaatsen. Het ruikt naar bedorven turbanabananen. Misselijkmakend.

Aan de contouren zie ik dat een enorm beest achter de priemende ogen schuilgaat. Het lijf staat niet in verhouding met de magere bleke vingertjes. Ik gok erop dat het toch een aap is. Het ziet er in ieder geval harig uit. Ik heb op heel wat planeten diverse dierentuinen bezocht maar dit schepsel kan ik toch moeilijk plaatsen. Geen idee of het zich ook in een natuurlijke habitat bevindt. Ik besluit op onderzoek uit te gaan. Als creaturoloog weet ik als geen ander hoe ik vreemde schepsels op hun gemak stel. Het is gewoon een kwestie van de juiste vraag stellen. Ik besluit meteen met de deur in de kooi te vallen.
“Hé Tinus, wat zitte gij mij aan te loeren, waar bende gij er ene van? Mijn naam is dokter Wie?”

Ik blijk een gevoelige snaar geraakt te hebben. Het geborrel houdt op en ik krijg gelijk een passend antwoord terug van het harige schepsel.
“Ik ben van de pindaduifclub, altijd in voor een feest of fuif en mijn naam is Teewis.”
Die club ken ik niet en ik besluit verder te vragen. Tot nu toe zijn er geen kenmerken van agressief gedrag te bespeuren en het vreemde creatuur schijnt wel zin in een babbeltje te hebben.
“Aha, jij bent dus van de pindaduifclub, waar stamt die vanaf?”
Het creatuur begint hard te lachen en slaat met twee vuisten op zijn harige borst.
“Wat een stomme vraag, van de pindaduiven natuurlijk. Wij zijn ooit verzonnen door een snackfabrikant in het prefabflatscreentijdperk. De fabrikant ging failliet maar wij hebben een deal gesloten met de curator. Die zag potentie in ons en voorzag dat wij op eigen benen konden staan. Daarna zijn wij op moeder aarde uitgegroeid tot vette pindaduiven.”

Dat klinkt interessant. Op geen enkele planeet ben ik pindaduiven tegengekomen. Ik besluit mijn onderzoek voort te zetten.
“Vertel eens Teewis, waarom zit jij nu in een kooi?”
“Dat is een lang verhaal. Maar ik zal het kort voor je houden. Wat wij van de snackfabrikant hebben meegekregen is dat wij erg goed kunnen feesten. Tijdens de vele feestjes dreigden wij echter volledig opgepeuzeld te worden. Aldus besloten we nieuwe ingrediënten aan ons receptuur toe te voegen. Die maakten ons zo lekker en verslavend dat de aardbewoners er gewoonweg misselijk van werden. Helaas hebben we ons receptuur iets te ver doorontwikkeld waardoor we enorm in omvang toenamen. Dat maakte ons niet langer goed verteerbaar. Er zijn nu nog maar een paar pindaduiven over. Omdat de aardbewoners ons genetisch niet konden ontcijferen hebben ze ons maar ingedeeld bij de wilde dieren. Wij worden nu dus net als de leeuwen en tijgers tentoongesteld in kooien met tralies.”

Wat een sneu verhaal. Ik krijg bijna medelijden. Ik zie in de priemende oogjes van Teewis twee tranen blinken. Met zijn bleke magere vingertjes grist Teewis snel een halfvergane turbanabananenschil van de grond en droogt er zijn ogen mee. Ook begint hij weer te borrelen. Snel besluit ik een ander onderwerp aan te snijden. “Wat is dat voor een trompetgeschal dat zojuist zo hard klonk? Weet jij daar meer van?”
“O dat stelt niets voor, dat zijn Mingalar en Radza die een nummertje maken. Het zijn twee enorme grijze dikhuiden van de kooi hiernaast. Zij sluiten hun liefdesdaad altijd af onder luid getoeter. Niks om je ongerust over te maken. Het gaat alleen soms mis als Jumbo in een foute mood verkeerd en in de buurt is. Die is stik jaloers op Radza. Jumbo is al heel lang verliefd op Mingalar. Ik houd mijn hart soms vast. Dat gaat echt nog een keer fout aflopen De oorzaak van de duwpartij wordt nog verder onderzocht. Maar ik, ik weet wel beter. Liefde kent geen grenzen tussen Jumbo en Radza. Gelukkig is Radza slim en vrijt ie alleen als het donker is. Jumbo is namelijk nachtblind.”

Ik zie dat Teewis niet langer huilt en gerustgesteld is. Het is al laat en ik houd het voor gezien. Als troost laat ik voor Teewis nog wat fruit achter dat ik over had van mijn lunch. Ik kruip snel weer terug in mijn telefooncel en ga op zoek naar een goede rustplaats. De volgende dag lees ik in de krant dat er een olifant de gracht in is geduwd. Tand gebroken, hoofd en knie kapot.


Columns van Harrie zijn geschreven aan tafel bij Mien. Harrie is een auteur en tafelvriend van Mien. Van november 2010 tot maart 2016 publiceerde Harrie ook columns op de website van ColumnX.
Harrie’s columns zijn gebaseerd op oude personages uit TV-series Catweazle en Doctor Who. De Britse acteurs Tom Baker en Geoffrey Bayldon vormen zijn inspiratiebron. Daarnaast maakt Harrie ook graag filosofische en sportieve uitstapjes.

27-10-2011

De boodschap

Hier reis ik dan op de baren van een woelige zee. Inktzwart kijkt het water mij aan. En koud, koud dat het is. De boodschap mag duidelijk zijn, het is nacht en de temperatuur beneden vriespunt. Zo ook mijn humeur. Waaraan heb ik dit te danken? Zomaar overboord geflikkerd. Vanuit een wanhoopsdaad bij naderend gevaar. In paniek werd mij terloops vaarwel gezegd. Een dikke kus kreeg ik nog in mijn gladde nek. Alle hoop is op mij gericht. Heilig is de boodschap die ik binnen onafzienbare tijd de mensheid mag gaan brengen. Ben alleen benieuwd of de ontvanger er wijs uit wordt.

Ik drijf door een woeste zee zuidwaarts af. De elementen spelen spelletjes met mij. Hagel striemt mijn glazen pels en de wind fluit scherp in mijn papieren oren. Heel af en toe butst een verdwaalde vis tegen mijn venster. Boze kraalogen staren me dan vernietigend aan. Met getuite lippen lijkt de vis te vragen: “Wat mot jij hier?” Om vervolgens zwalkend weg te zwemmen. Zij mogen van geluk spreken. Een stukje verder waren ze tegen een veel groter fenomeen aangebutst. Dat had de vis van kop tot staart in al zijn graten gevoeld. Dat is een ding dat zeker is.

De storm gaat liggen en voor even houden de elementen zich koest. Het geeft mij tijd om even tot mezelf te komen. Om de tijd te doden lees ik een aantal keren de boodschap die ik de mensheid brengen moet hardop aan mezelf voor. Het is en blijft een hulpeloos en schattig volkje die mensheid. De lieve mensjes, zij laten maar met moeite los. Houvast is wat hen ultiem geluk brengt. Een paar wereldreizigers daargelaten, hunkeren de meeste mensjes naar aandacht en bevestiging. Om deze optimaal te ontvangen heeft de mensheid een grappig tooltje ontwikkeld. Communicatie.

Door de eeuwen heen is dit tooltje door velen onderzocht en doorontwikkeld. Het zingt nu in de mensheid rond in verschillende gedaanten. Verbaal en non-verbaal. Eenvoudige mensen zoeken nog het meest houvast in communicatie. Gewillig laten zij zich daarbij voeden door informatie. Met bakken tegelijk wordt informatie overal vandaan gehaald. De informatie wordt gekneed, gekauwd, geconsumeerd en weer uitgespuugd. Soms blijven er restjes informatie onverteerd. Die liggen dan voor even zwaar op de maag. Maar niet voor lang. Informatie heeft namelijk de vervelende gewoonte om blijvend op zoek te gaan naar gewillige ontvangers. Dat is inherent aan een boodschap. Iedere boodschap kent een intrinsieke en natuurlijke aandrang tot uiten van informatie. Er is geen ontkomen aan.

Ook ik draag een boodschap in mijn glazen buik. Al is hij niet veelzeggend, mijn boodschap zal hard aankomen. Eigenlijk kan ik de mensheid daarmee niet confronteren. Wat als ik de boodschap nou eens een beetje oppoets? Dat merkt toch niemand. Eens even kijken, misschien zwemt hier nog ergens links of rechts een sepia rond. Met zijn zwart bloed zal ik mijn boodschap aanscherpen. Niets zo vervelend als een ruisende boodschap. Dat kan ik mijn ontvanger niet aandoen. Helaas zwemt er geen sepia in de buurt. De mensheid zal het met mijn huidige boodschap moeten doen. Onopgepoetst.

Maanden dobber ik verder in eindeloos water. Door verveling ben ik volledig één geworden met mijn boodschap. Mijn boodschap is mijn enige vriend gebleken. Aanvankelijk ontwikkelde ik een haatliefde verhouding met mijn boodschap. Maar zoals altijd. Het papier is geduldig en achteraf gebleken, ook nog eens goed gezelschap. De boodschap is uiteindelijk mijn maat geworden. Vele stormen hebben we samen doorstaan. Met flink wat krassen op mijn raam spoel ik samen met mijn boodschap een jaar na dato aan op een Iers strand vlak bij het dorpje Glanmire Even later raapt een trillende hand mij op en ontbottelt mijn boodschap. De geest komt letterlijk uit de wijwaterfles. Met een schorre whiskystem prevelt mijn ontvanger de boodschap langzaam voor zich uit: 13 / 4 / 1912 from Titanic, Goodbye all: Burke of Glanmire, Co. Queenstown. Verbaast leest hij de boodschap nog een keer.

Mien Jeremiah

18-10-2011

Expositie Herfstdag de Walburg 2011



Klik hier voor de foto's

Foto's van de expositie die gehouden werd tijdens de Herfstdag de Walburg op 9 oktober 2011 in Nuenen.
Het werk bestaat uit (pastel)tekeningen en aquarellen gemaakt tijdens de cursus 'Tekenen in de tuinen' in de periode 2010 / 2011 in de tuinen van de Walburg. Cursusleider: Jacqueline Nas
Deelnemers: Petra Arts-Geraedts, Ingrid van Duren, Marjan Coppens en Rob Mientjes.

Tevens foto's van:
- de voorbereidingen van de expositie
- Marianne Menting die verhalen uit haar hoed toverde voor de kinderen
- Vissersvrouwenkoor De Walnoten uit Nuenen.

Zie ook:
De Walburg (website)
De Walburg (tekst geschreven voor De Walburg)

08-10-2011

De Walburg

Haastig stap ik uit de auto. Boterham op zak. Een boterham waarvan ik nu al weet dat ik hem straks vergeet te eten. Waarom is dan de vraag? Omdat ik op het punt sta de wondere wereld van de Walburg in te stappen. Een wonderschone tuin vol muzen. Een tuin die mij vangt in haar luister en haar mijmer. Een baken van rust. Een tuin die honger en verlangen doet stillen. Een voedingsbodem voor droom en inspiratie. Maar ook een plek van feest.

Ieder jaargetijde is het feest. Een prikkeling van zinnen. Talrijke kleuren en geuren stromen mij tegemoet. Ze vullen mijn kleurpalet, met amber, roze en ultramarijn. Met sepia, turkoois en titaanwit. Bloemen, struiken, bladeren, ze smeken om mijn aandacht. Ze trekken mij de bosjes in en hebben dolle pret. Ik snuif hun sporen op. Mijn ogen gaan op zoek naar vorm en lijn. Fantastisch is het kleurenspel dat voor mijn ogen dartelt. Bedwelmd raak ik, door iedere schakering en verdrink in vorm en kleur.

Driftig zoek ik naar een fijn penseel, om vloeiend alles vast te leggen, in water en in verf. Het aquarel lijkt vroegtijdig met me weg te willen lopen. Is dat nou sjans? Laat ik me vangen? Daar ben ik nog niet aan toe. Snel verstop ik mij achter de Sorbus Thibeticus John Mitchell, mijn favoriete boom. Mijn ogen draaien nu op volle toeren. Ze speuren langs wortel, stam en kruin. Alle ogenblikken teken ik op. Vanuit mijn hoofd en ogen schieten ze via mijn armen en vingers, linea recta op het papier. Om te beklijven voor de eeuwigheid.

Ze zijn zo mooi, de lijnen der natuur. Ze hechten snel aan het papier. Ze kijken me voortdurend aan. Sommigen doen dat ietwat vaag. Anderen weer moddervet. Ze zuigen mij hongerig naar binnen. Volledig ga ik op in hun lijnenspel. Als ik de lijnen goed beluister, dan hoor ik ze zelfs roepen. “Hé, geef mij nog eens een krul” of “Joh, geef mij nog eens wat schaduw”. De lijnen weten heel goed wat ze willen. En dat niet alleen slechts voor de vorm. Zie ze maar eens blinken en lonken, het zijn soms ware ijdeltuiten.

Jaar in jaar uit volgt de natuur haar eigen ritme. De cyclus der seizoenen zorgt telkens opnieuw voor bedwelming van de zinnen. Elk seizoen doet dat met haar eigen klank, kleur en geur. Voor wie het wil horen, zien en ruiken, opent zich al snel een boeket van muzen. Madeliefjes zorgen voor de lentemuziek. Zonnebloemen dansen er zomers op los. Rode rozen en rijm zijn ingrediënten voor een prachtig herfstgedicht. De kikker en de pad kruipen ieder jaar in een diepe winterslaap, dicht tegen elkaar. Versteend, gebeeldhouwd in het frisse Walburgs vijverwater. Ze wachten op een nieuwe lente.

Ik mijmer wat voor me uit. De poes springt spontaan bij mij op schoot. Ze spint bij wat ze ziet en voelt. En ik, ik vergeet mijn boterham te eten. Ik zit weer eens vol met muzen. Het wit papier op mijn triplex plank schiet langzaam vol. Darwin is aan mijn voeten komen liggen. Hij vindt het allemaal wel best. De Walburg opgetekend met zijn borders, borders boordevol met muzen.

Mien