31-12-2011

Columns van Harrie (December 2011)


Ad Sinterim / Actualiteiten / 06-12-2011

Het is guur weer buiten. De maan schijnt door de bomen. Deze schijnt met een flauw schijnsel op een roodgekleurde telefooncel. Binnen in de telefooncel staat iemand druk te telefoneren. Vast een buitenlander, want wie heeft er tegenwoordig geen mobiel. Met een zwaar cockneyaccent stoot de man aan de telefoon met luide stem boze klanken uit. Gelukkig zorgt een taaldetector voor een juiste vertaling. In de lichtbalk boven de telefooncel verschijnen de volgende woorden: Bloody hell. I don’t have enough money to buy presents anymore. And I still have many houses to visit. The shops are closing. So seriously, I have a problem.

De maan vertoont een brede glimlach en schiet te hulp. Met behulp van zijn maatje Donder en Bliksem schiet er uit de lucht een merkwaardig voertuig naar beneden. Een soort houten kar op stokken die aangestuurd wordt door vreemde bokken. De achterkant is volgestouwd met kleurige pakketjes. Op de voorste bok zit een klein mannetje die telkens ho, ho roept. Maar de bokken willen niet stoppen. Zij hebben een missie. Landen op de aardkloot, dicht bij een rode telefooncel. De man in de telefooncel houdt scherp de lucht in de gaten. De laatste keer dat de maan hem te hulp schoot landde er een vreemd konijn op zijn hoofd. Dat was ergens in het voorjaar. Nu is het winter. Alles wat nu uit de lucht valt komt veel harder aan.

Met een zachte landing ploft de kar op stokken vlak langs de telefooncel. Op de achterbank zitten twee Polen die veel lol hebben met elkaar. Ze drinken uit een blikje cola en dragen lange baarden. Het kleine mannetje voor op de bok springt van de kar en loopt naar de man in de telefooncel. Die kijkt met grote schrik uit de raam van zijn telefooncel. Wat heeft de maan in hemelsnaam nu weer op hem afgestuurd.
“‘Did you rang?” vraagt het kleine mannetje met een diepe basstem. “Doctor Who I presume? My name is Bloody Hell. Nice to meet you.”

Dokter Wie is nu helemaal van zijn paadje. Hoe weet die kleine opdonder nu hoe hij heet. Dat was niet afgesproken. Het geheim genootschap moet hierover worden ingelicht. Dit kan echt niet zo.
“Well Bloody Hell, I see you brought some packages. Very nice. You can drop them over there. I need no further help. Thank you and goodbye.”

Dokter Wie blaast snel op zijn vingers. Uit de bosjes springen vliegensvlug drie zwarte mannen uit de struiken. Nou ja, zwart, ze hebben wat zwarte vlekken in hun gezicht. Het zijn eigenlijk gewoon drie smeerpoetsen. “Gossiepikkie, hebben jullie je weer niet gewassen?” roept dokter Wie hen vermanend toe. “We moesten toch lijken op Zwarte Piet!?” antwoorden de drie in koor. Dat is waar. Dat was dokter Wie even vergeten. Het is ook allemaal zo hectisch geweest vandaag. Eerst een telefoontje uit Spanje dat Sinterklaas met Spaanse griep in bed ligt en dan als de retescheet vervanging zoeken. Niemand beschikbaar, niemand gevonden op zo’n korte termijn. Dus zelf de klos. Niets voor hem. Hij haat alles wat met kleine kinderen te maken heeft en met commercie. Maar ja, tradities kun je niet ontlopen. Tijd om brood en spelen af te leveren. De wind blaast guur. Hij zoekt dekking achter zijn schimmel en geeft de drie mannen opdracht om het paard vol te laden. Op naar de eerste nachtshift. Hij drukt zijn mijter nog een stevig over zijn oren en knoopt zijn mantel dicht. De baard waait bijna van zijn kin. Klereding.


Plastic labyrint / Actualiteiten / 12-12-2011

Verdwaald loop ik door een vreemde ruimte. Waar ben ik nu toch weer aanbeland? Ik raak volledig gedesoriënteerd. Plots word ik geconfronteerd met een aantal ijsberen. In een futuristische ruimte staan ze tentoongesteld. Blauw licht maskeert de echtheid van de beesten. Gelukkig maar. Na een poosje valt me op dat de ijsberen continue dezelfde bewegingen maken met hun hoofden. Lijdzaam gevangenschap maakt de beestjes neurotisch. Ik besluit door te lopen.

Als ik vanuit de blauwe ruimte de hoek omloop bots ik bijna tegen een levensgroot damhert. Het damhert staart mij wezenloos aan. Op de grond, die bedekt is met dennennaalden, liggen nog twee kleine damhertjes bewegingsloos voor zich uit te staren. Als ik goed kijk zie ik dat er eentje een rode neus heeft. Zeker verkouden. Het doet allemaal een beetje plastic aan. Ik merk dat ook aan de reacties van andere mensen die door dit labyrint dolen. Iedereen loopt hier verloren rond. Op zoek naar een uitweg. De muziek die in de diverse ruimtes rond zingt maakt het er niet vrolijker op. Het is van die heppiepeppie muziek. De mensen die hier rond lopen worden er behoorlijk nerveus van. Ik ook. Als blikken konden doden waren er in deze ruimte al heel wat slachtoffers gevallen. Sommige ruimtes doen me denken aan een crematorium. Dat komt door de plechtige kilte die er heerst. Iedereen kijkt elkaar zwijgzaam aan. Een soort gemeenschappelijk ongenoegen dat maar niet uitgesproken wordt geeft de mensen iets krampachtigs. Dat toont zich ook in hun motoriek. Die is houterig en bozig. Een aantal mensen kom ik wel drie tot vier keer tegen in de wandelgangen tussen de verschillende ruimtes. Hun blik staat op vertwijfeling. Ze lijken iets te zoeken. Ze weten alleen niet precies wat. Wat mij opvalt, is dat zij houvast zoeken in de spulletjes die in de diverse ruimtes tentoon worden gespreid. De spullen zijn amorf en lijken zorgvuldig op kleur geselecteerd. Ik word een beetje onpasselijk van al die lelijkheid. Dat ik me bevind in een doolhof van prullaria is nog daar aan toe. Maar continue geprikkeld worden door een plastieken werkelijkheid, dat is een ander verhaal. Ik ben nu toch wel heel erg geïnteresseerd naar de uitweg. Als die er überhaupt is. Alle objecten vragen aandacht en proberen mij te vangen. Alles heeft zijn prijs. Ik klamp me vast aan een mevrouw in een groene werkjas. Zij lijkt me de aangewezen figuur om mij wegwijs te maken in dit labyrint. Met geveinsde vriendelijkheid legt ze uit dat ik bijna bij de uitgang ben. Ik hoef slechts de voetstappen op de grond te volgen. Ik houd het niet meer en struikel over dozen vol prullaria en wankel tussen plastic bomen. Ik ruik een vettige lucht en probeer de geur te duiden. Mijn neusvleugels kunnen het maar net aan. Al gauw determineer ik een vreemde combi. Ik ruik oliebollen en Vietnamese loempia’s. Plots sta ik in een grote ruimte met veel licht. De mensen lijken de weg weer gevonden te hebben in het labyrint. Ze staan keurig in een rij en leggen objecten op een rollende band. De mensen zien er moe uit. Het plastic labyrint heeft hen uitgeput. Thuis wacht hen hopelijk koffie en koek. Dan zetten zij boompjes op met en over de pasgescoorde buit. Bomen van plastic of puur natuur. Daarna worden ze behangen met hun pas verworven jachttrofeeën. Ik moet weer denken aan het damhert. Zou het er nog staan? Ik ben opgelucht als ik weer buiten sta. Mijn rode telefooncel kijkt me uitnodigend aan. Het is weer tijd om op pad te gaan. Op weg naar een gelukkig nieuw jaar.


Pudding / Actualiteiten / 27-12-2011

Vanaf het moment dat ik de keuken binnenkom ben ik mij bewust van de ernst van de situatie. Een man ligt voorover gebogen, met zijn hoofd op het bord en de armen uitgestrekt op tafel te snurken. Dit gaat niet goed. Naast hem staat een glas met een vreemdsoortig goedje. Het is rood en er drijven wat vruchtjes aan de oppervlakte. Het lijkt wel of er een kleine bom ontploft is op de keukentafel. Zodra ik het strijdtoneel verder beschouw zie ik onmiddellijk wat de oorzaak is van de explosie. Typisch gevalletje van decemberzucht.

Naast het glas zie ik een worstachtig broodje liggen. Half aangevreten. Het broodje heeft een witte binnenkant en een bruine korst. Het omhult een blauwgrijs vleesstaafje. Een stukje verder staat een wit porseleinen schaaltje gevuld met bonbons. ‘Made in Belgium’ lees ik op de doos die ernaast ligt. Aan de wikkels op tafel liggen zie ik dat er al flink van gegeten is. De man die nog steeds ligt te snurken richt zich plots op en brabbelt wat onverstaanbare woorden. Met zijn linkerhand knijpt hij in zijn zij en met zijn rechterhand maakt hij masserende bewegingen over zijn buik. Hij zit duidelijk met iets in zijn maag. De man maakt kokhalzende bewegingen. Ik doe een stapje terug van de keukentafel. Dit voorspelt niet veel goeds.

Gelukkig komt het niet tot een culinaire uitbarsting. Het enige wat de man weet uit te brengen zijn een paar korte klanken. Ik probeer de klanken om te zetten naar woorden. De man schijnt er namelijk veel waarde aan te hechten als ik zijn ernstig bezorgde blik mag geloven. Ik kan er niet veel van maken. “Poed, poed, poed … “, lijkt hij te zeggen en met een gestrekte wijsvinger zwaait ie wild in de lucht. Dat kost hem veel kruim. Zijn hoofd tolt en zwalkt op zijn nek. Al snel legt hij zijn hoofd weer te ruste op zijn bord. Zijn flinke neus maakt een zachte landing op iets wat lijkt op verbrande oliebollen. Hoewel, de deegachtige massa waar zijn neus nu in steekt is wel erg groot voor een oliebol.

Ik vraag me af wat hij met zijn “poed, poed, poed … “ wil zeggen. Op tafel zie ik nog een doos eieren staan en een zak bloem. Verder liggen er verspreid nog wat rozijnen, krenten en gehakte amandelen. Duidelijke tekens van een bakproces. Wat ook nog opvalt is een kleine fles brandy zonder inhoud. Zodra ik de lege fles zie voel ik plots een alcohollucht mijn neus binnendringen. Bijna gelijktijdig komt er een ruwharige teckel op kleine korte pootjes de keuken binnengedribbeld. Hij kwispelt vrolijk met zijn staart. Op zijn halsbandje zie ik zijn naam staan. Pavlov heet ie. Een zinnenprikkelende hond.

Pavlov loopt linea recta naar de man die bijna lijkt te stikken in zijn eigen gesnurk en bijt hem zachtjes in zijn been. De man schrikt even wakker en kijkt langs de tafelpoot naar beneden. Hij schudt met zijn been de hond van zich af en legt zijn hoofd weer te ruste op het donkerbruine deeg. “Poed, poed, poed …. not goed”, murmelt ie met dubbele tongval.
De ruwharige teckel laat het er niet bij zitten en heft zijn korte linkerachterpoot op. Welgemikt gooit ie een straal urine over de rechterschoen van de snurkerd en dribbelt met zijn neus omhoog de keuken uit. De manier waarop de teckel dat doet lijkt veel op herhalingsgedrag. Het gaat allemaal voorbij aan de snurkende man.

Mijn blik glijdt verder over de tafel en komt uit bij een opengeslagen kookboek. Het is Engelstalig. In een keer valt mijn penny. ‘Traditional Christmaspudding’ staat er in grote letters boven het recept. Aan de hand van de bijbehorende afbeelding herken ik nu ook het donkerbruine goedje op het bord van de snurkerd. Mijn oog valt op een klein labeltje dat in een lege kom naast het bord van de snurkerd ligt. Made in 2009. Best before 2010. Staat er op het labeltje. De snurkende man richt zich plots op. Zijn hoofd stoot wederom vreemde geluiden uit. Pulserend stoot het dezelfde klanken uit als eventjes geleden. Met dit verschil dat de klanken dit keer gepaard met een stortvloed aan lichtbruine brij die van diep uit het strottenhoofd de keuken wordt in geslingerd …poed, poed, poeding … not goed …!” Gelukkig kan ik net op tijd uit de lichtbruine straal wegstappen. Een takje hulst stroomt in de bruine brij van tafel af. De man legt zijn hoofd uitgeput weer neer op zijn bord. En ik … ik heb het even gehad met kerstgevoel. Voor mij mag 2012 snel beginnen.


Columns van Harrie zijn geschreven aan tafel bij Mien. Harrie is een auteur en tafelvriend van Mien. Van november 2010 tot maart 2016 publiceerde Harrie ook columns op de website van ColumnX.
Harrie’s columns zijn gebaseerd op oude personages uit TV-series Catweazle en Doctor Who. De Britse acteurs Tom Baker en Geoffrey Bayldon vormen zijn inspiratiebron. Daarnaast maakt Harrie ook graag filosofische en sportieve uitstapjes.

24-12-2011

Herderkens, herderkens

De os doet zijn verhaal

Hier sta ik dan met mijn zware lijf en dikke poten, in een veel te kleine stal. Ik heb nauwelijks plek en iedereen loopt me voor de voeten. Het is hier ongelofelijk druk. Een komen en gaan. Iedereen vergaapt zich boven een klein kribje achter in de stal. Ik snap er niets van. Er worden hier wel vaker kindertjes geboren. Maar deze kleine schat trekt toch wel erg veel aandacht. Het moet vast een belangrijk kindje zijn.

Verdikkeme zeg, wat een vervelende ezel hier naast mij. Hij staat ongegeneerd tegen mij aan te leunen. Hij heeft het zeker koud. Ik voel zijn botten door zijn vel, tegen mijn dikke buik aantrillen. Ach, ze zijn ook niets gewend die domme ezels. Wie heeft dat feest hier eigenlijk georganiseerd? Het is toch veel te koud voor een babyshower? Hoe halen ze het in hun hoofd om dat buiten in een stal te doen?

Zeg, nou lopen er ook al schapen voor mijn voeten. Ze lopen allemaal in polonaise en mekkeren er wat irritant op los. De voorste houdt er het tempo goed in. Hier moet ik even ingrijpen. “Ho, ho, meneertje schaap, een beetje respect voor een oude os. Hou eens even op met zenuwachtig door die stal te hollen. Straks gebeuren er nog ongelukken. Sta liever eens stil en luister naar de mooie hemelse muziek die in deze stal klinkt. Het lijkt wel of hier engelen zingen.”


Mijmeringen van een ezel

Nou zeg die os is ook een mopperkont. Hij denkt dat ik hem niet versta. Hij moest eens weten. De onnozele. Ik ben namelijk een geletterde ezel. Afgestudeerd cum laude op HAVO, stro en Cambridge. Hij kan nog zo staan schudden met zijn dikke kont. Luctor et emergo. Ik wijk hier voor geen meter. Zijn vacht is veel dikker dan de mijne. Ik, ik warm me lekker aan de zijne. Laat die dikke os maar lekker kuchen. Wij noeste dieren staan hier met een missie. Dat is dit pas geboren kindje beschermen tegen regen, wind en kou.

Ik blaas me helemaal suf, de longen uit mijn magere lijf. Straks kan ik nog geen IA meer zeggen. Maar ja, alles voor het goede doel. Het is hier stiekem toch wel druk. Daar heeft die os toch wel een punt. Het wemelt van de schapen in de stal. Ik kan die beestjes geen ongelijk geven. Het regent buiten pijpenstelen en wie wil er nu een natte vacht? De schaapjes staan hier op ’t droge. Ziet ze toch eens grijnzen. Maar menen ze dat nu wel? Of is het schijn die bedriegt? Die grijns van hen is eigenlijk best schaapachtig.

Hé, daar komt mijn oude baas de stal ingelopen. Hij draagt een houten staf. Ik herken hem bijna niet meer terug. Hij is getooid in een schapenvel. Waar is zijn blauwe overall gebleven? En draagt hij nou sandalen in plaats van klompen? In mijn oude baasje is geen boer meer te bekennen. Hij is schapenherder geworden. Wat heb ik voor mijn oude baas een ballast gedragen. Jaar in jaar uit. Gebukt ging ik onder al zijn zorgen. Nu is het een contente mens. Hoor hem eens lachen boven het kribje. Van blijdschap zingt hij spontaan een nobel refrein. Nota bene in het Latijn. Geletterd als ie is.


De zorgen van Maria

Wat een beestenbende is het hier in deze stal. Een puinhoop maken ze er van. En ik maar proberen alles maagdelijk schoon te houden. En dan die herrie? Als dat zo doorgaat maken ze mijn lieve menneke nog wakker. Dat is niet de bedoeling. Ziet hem daar eens heerlijk slapen. Het is voor mij nog steeds een mirakel hoe dit kindje in mijn buik terecht is gekomen. Onbevlekt volgens mijn moeder. Dat is toch wel bijzonder.

Mijn Jozef en zijn familie waren ‘not amused’, toen zij dit hoorden. Ik heb hemel en aarde bewogen, om hen op het hart te drukken, dat er niemand anders in het spel is. Zelfs engelen heb ik aangeroepen. Gelukkig gaf er eentje gehoor. Die gaf een originele uitleg aan de situatie. Nu maar hopen dat het verder geen toestanden geeft. We krijgen veel toeloop voor ons menneke. Ik voel me als moeder Maria dan ook zeer vereerd. Boeren, herders, koningen, ja zelfs drie wijzen uit het oosten, bezoeken ons kindje.

Die wijzen komen goed van pas. Zij geven tekst en uitleg over het bijzondere mirakel. Eentje is wel erg enthousiast. Arnol heet hij geloof ik. Met luid stem verhef orakelt hij de oren van ieders hoofd er bijna af. Het is een lief mens, maar eenmaal op dreef is hij moeilijk te bedaren. De drie wijzen hebben de stal gemakkelijk gevonden. Een ster en wat fritslichten van Philips wezen hen de weg. Het enige wat ze hoefden te doen is ‘Glow with the flow’. Nu luisteren ze in de stal met blij gemoed naar het gezang van leeuweriken. Hoort de vogels en de muziek eens dwarrelen, in de ijle winterlucht!


Jozef timmert aan de weg

Nog steeds kan ik het niet begrijpen. Hoe is het mogelijk dat mijn lieve Maria een kindje heeft gebaard? In elke man die de stal hier binnentreedt, zie ik een potentiële vader. De geboorte heeft de gemoederen bij ons thuis flink doen oplaaien. Mijn vader heft telkens de armen ten hemel als hij ons kindje ziet en roept dan luid:
“Die kleine heeft niet jouw handen en veel te weinig haar. Heb je die neus al eens bekeken, en die oortjes? Nee, nee, die kleine lijkt niet echt op jou?”

Gelukkig is mijn moeder milder gestemd. Zij is een trotse oma en onvoorwaardelijk content. Ze zegt tegen mij: “Je bent nu vader geworden mijn lieve zoon. Er rust een grote verantwoordelijkheid op je schouders. Je geeft het leven door, zorg er goed voor. Het is een menneke met een missie. Kijk maar eens naar al dat bezoek, daar moet een bijzondere reden voor zijn.” Mijn mams heeft gelijk. Zo heb ik het nog niet bekeken. Maar het stelt me nog niet helemaal gerust. Bij ieder mannelijk bezoek blijft een zweem van verdenking bestaan. Met mijn timmermansoog speur ik neuzen, oren en ogen van bezoekers af op zoek naar gelijkenis. Gelukkig tevergeefs.

Een gevleugelde vriend stelt me eindelijk gerust. Hij spreekt van een godswonder dat gekoesterd moet worden. En dat het de kleine aan niets mag ontbreken. Opgelucht stort ik mij op het timmeren van een fantastisch kribje. Ik gebruik al het sloophout dat ik kan vinden. In diverse maten en pasteltinten. Kleurrijk moet het kribje zijn. Trots als een pauw besluit ik er gauw kasten, tafels en stoelen bij te maken. Misschien begin ik wel een handeltje? Een gouden handel wel te verstaan. Het resultaat van creatieve processen geeft altijd lucht. Ik omarm al mijn muzen en zing van blijdschap en geluk.


Kindje Jezus laat van zich horen

Jezus, wat een drukte bij mijn kribbe. Het is zeker weer showtime? Ik krijg hier niet eens de tijd om een dutje te doen. Jammer dat ik geen filmcamera bij me heb. Je zou die gezichten eens moeten zien, die boven mijn kribbe komen hangen. Ik lig af en toe helemaal in een deuk. Behalve als ze zeveren, van opwinding. Ja, dat komt wel eens voor. Dan helpt maar één ding. Snel mijn mond en ogen dichtdoen. Ik krijg veel commentaar op mijn kribbe. Die vindt iedereen prachtig. Sommigen doet het denken aan Piet Hein Eek. Geen idee wie dat is. Vast één of andere local.

Zou het al etenstijd zijn? Ik krijg langzaam honger. Eens even kijken of ik wat aandacht kan trekken van mijn mams. Een kwestie van mijn mond ver open doen en dan jammerlijk huilen. Succes gegarandeerd.
Hé, wie zijn die deftige heren die nu plots boven mijn kribbe hangen? Ze ruiken naar wierook en naar mirre. Ze ruiken in ieder geval beter dan die os en die ezel. Wat kunnen die beesten een partij dampen. Die twee maken ook nog eens de hele tijd stennis. Alsof ze niet genoeg plek hebben in de stal.

Ach, het zal mijn tijd wel duren. Ik lig hier voorlopig goed. Mijn mams en paps zien er gelukkig en tevreden uit. Wat kan ik me dan als kindje nog meer wensen? Er doen verhalen de ronde als zou ik mensen redding brengen. Dat is wel een beetje hoog gegrepen. Ik begrijp best dat in deze complexe wereld van techniek en multimedia een wegwijzer zeer gewenst is. Maar verwacht van mij geen zegen. Zolang mensen mij niet verafgoden wil ik ze best met raad en daad bijstaan. Ik ben een specialist in troost, hoop en liefde. Bij hoge nood mag iedereen er wat van komen halen. Ik deel het met liefde en plezier.

Mien kerstverhaal


Kerstverhaal in vijf delen.
Voorgedragen tijdens het Kerstconcert van Kamerkoor Alauda Vocalis.
Op 20 en 23 december 2011 te Eindhoven.
Dirigent: Hubert Koniuszek.

Programma:
1. G. Messaus (1589-1640): Resonet in laudibus
2. Kerstverhaal (dl.1): De os doet zijn verhaal
3. W.G. James (1892-1977): Country carol
4. G. Messaus (1589-1640): O salich heylich Bethlehem
5. Jetse Bremer (1959): In ‘t stalleken van Bethlehem
6. Kerstverhaal (dl.2): Mijmeringen van een ezel
7. G. Messaus (1589-1640): Dies est laetitiae
8. W.G. James (1892-1977): The three drovers
9. Jetse Bremer (1959): Het komet een schip
10. G. Messaus (1589-1640): Het quamen dry Coningen
11. Kerstverhaal (dl.3): De zorgen van Maria
12. Jetse Bremer (1959): O herders laat uw bokken en schapen
13. G. Messaus (1589-1640): Laet ons met herten reyne
14. Th. L. de Victoria (1548-1611): O Magnum mysterium
15. Kerstverhaal (dl.4): Jozef timmert aan de weg
16. W.G. James (1892-1977): Carol of the birds
17. Jetse Bremer (1959): Herders hij is geboren
18. G. Messaus (1589-1640): Het viel eens hemels dauwe
19. Kerstverhaal (dl.5): Kindje Jezus laat van zich horen
20. Jetse Bremer (1959): In ‘t stalleken van Bethlehem

14-12-2011

Mien vertelt een kerstverhaal

Komt dat zien en komt dat luisteren. Een bijzondere ervaring in kerstsfeer.
Mien draagt een zelf geschreven kerstverhaal voor tijdens het kerstconcert van Kamerkoor Alauda Vocalis.

Waar : Antonius van Paduakerk, Fazantlaan 17 te Eindhoven
Wanneer : Vrijdag 23 december 2011
Aanvang : 20:00 uur
Toegang : Graag een bijdrage naar eigen waarneming
Dirigent: Hubert Koniuszek

Het kerstverhaal wordt steeds weer opnieuw verteld en bezongen, door de eeuwen heen en over de hele wereld in alle culturen. In dit Kerstconcert door Kamerkoor Alauda Vocalis weerklinken de wonderbaarlijke gebeurtenissen in de liederen van de 16e eeuwse Nederlandse componist Guilliemus Messaus (1589-1640). De Spaanse componist T.L. da Victoria (1548-1611) schreef in het Latijn voor uitvoering in de kerk, waarbij hij op muzikale wijze uitdrukking gaf aan de mystiek-religieuze beleving van het kerstverhaal. De Nederlandse hedendaagse componist Jetse Bremer heeft oude Nederlandse verzen op muziek gezet, die wonderschoon past bij de oude teksten. De Australische componist W.G. James laat horen hoe midden in de Australische zomer drie vee-drijvers de plaats innemen van de Wijzen uit het oosten, tropische vogels op de vlakte en in bomen fluiten, dansen, roepen en zingen, zoals de Aboriginals zeggen: Orana (Welcome) to Christmas Day! Tussen de 14 liederen door brengt Rob Mientjes zijn Kerstvertelling.

Hier alvast een klein tipje van de sluier van Mien's kerstvertelling:

De os
Daar sta ik dan met mijn zware lijf en dikke poten, in een veel te nauwe stal. Ik heb hier nauwelijks plek en iedereen loopt me voor de voeten. Wat is het toch druk? Het is een komen en een gaan. Iedereen vergaapt zich boven een klein kribbeke. Ik snap er niets van. Er worden hier zo vaak kindertjes geboren. Maar deze kleine schat trekt toch wel erg veel aandacht. Het moet vast een belangrijk kindje zijn.

Zie ook de website van Kamerkoor Alauda Vocalis en dirigent Hubert Koniuszek
Komt dat zien en komt dat luisteren. Een bijzondere ervaring in kerstsfeer.

Het complete kerstverhaal is hier te lezen.

01-12-2011

Poezenvrouwtje

De wind waait door de bomen. Het is een druilerige ochtend. Aan de overkant van de straat zit vol ongeduld een witte poes op wacht. Haar blik is strak naar het oosten gericht. Waar blijft ze nou. Het zal niet lang meer duren of ze komt eraan. Plots veert ze op en dribbelt snel naar het eind van de straat. Daar is ze eindelijk, het poezenvrouwtje.

Het is een vast ritueel geworden. Elke dag klokslag zeven uur trekt het poezenvrouwtje aan mijn raam voorbij. Ik spring snel naar buiten, gewapend met pen, blocnote en camera en stel me aan haar voor. Tijd voor een interview met het poezenvrouwtje. Terwijl de witte poes om haar benen heen drentelt doet Joke haar verhaal.

Elf jaar geleden is het allemaal begonnen. Bij het kapotte hek van de Dahliatuin achter het tranformatorhuisje. Daar zag zij iedere dag drie witte poezen verwilderd rondstruinen. Uit navraag bleek dat de poezen waren uitgezet in de Dahliatuin om konijnen en muizen te vangen. Maar niemand ontfermde zich echt over de poezen. Joke besloot voor de poezen te gaan zorgen. Al gauw overleden twee van de drie poezen. Eentje bleek de niesziekte te hebben en de ander had een virus. Alleen Poppetje bleef over.

Elf jaar lang verzorgt ze Poppetje nu al. Dag in dag uit. Weer of geen weer. Slechts één keer liet ze een maand verstek gaan door een ziekenhuisopname. Haar man nam de taak toen over. In elf jaar tijd heeft Joke verschillende poezen verzorgd. In de hoogtijdagen maar liefst twaalf tegelijk. Op drie verschillende plekken deelt Joke voedsel uit. Poezen houden immers graag van een eigen territorium. Poezenoorlogen en -ziektes hebben het huidige aantal teruggebracht tot vier.

Als Joke ziet dat een poes ziek is krijgt deze extra aandacht en wat luxer voer. Als de poes ziek blijft neemt ze een reishok mee om de poes te vangen en af te geven aan de dierenambulance. Gelukkig komt dat niet vaak voor. Soms voegt zich ook een hongerige huiskat bij de zwerfkatten. Geen probleem, want Joke heeft altijd eten genoeg bij zich.

Ze hoopt nog lang voor de poezen te kunnen zorgen. Maar voor hoe lang nog? Met de komst van de nieuwe verkeersweg verdwijnt ook de habitat van de lieve poezen. Misschien neem Joke Poppetje dan wel mee. Als ze Poppetje vijf weken binnen houdt raakt ze misschien gehecht en kan ze aarden. Ongeduldig drentelt Poppetje op en neer. Ze heeft honger. Joke duikt in haar fietstas en haalt een kartonnetje melk te voorschijn.

Vervolgens zegt ze kordaat: sommige mensen zeggen tegen mij dat zij hun kat niet binnen kunnen houden en wegloopt. Dat is onzin. Met liefde en geduld blijft iedere kat aan huis. Geen muis die dan op tafel danst. Vol bewondering neem ik afscheid van Joke en bedank haar voor het interview. Een mooi mens, het poezenvrouwtje.

Mien zweeft en zwetst door Helmond-West

Gepubliceerd in Wijkkrant Helmond West December 2011 > Poezenvrouwtje