31-12-2011

Columns van Harrie (December 2011)


Ad Sinterim / Actualiteiten / 06-12-2011

Het is guur weer buiten. De maan schijnt door de bomen. Deze schijnt met een flauw schijnsel op een roodgekleurde telefooncel. Binnen in de telefooncel staat iemand druk te telefoneren. Vast een buitenlander, want wie heeft er tegenwoordig geen mobiel. Met een zwaar cockneyaccent stoot de man aan de telefoon met luide stem boze klanken uit. Gelukkig zorgt een taaldetector voor een juiste vertaling. In de lichtbalk boven de telefooncel verschijnen de volgende woorden: Bloody hell. I don’t have enough money to buy presents anymore. And I still have many houses to visit. The shops are closing. So seriously, I have a problem.

De maan vertoont een brede glimlach en schiet te hulp. Met behulp van zijn maatje Donder en Bliksem schiet er uit de lucht een merkwaardig voertuig naar beneden. Een soort houten kar op stokken die aangestuurd wordt door vreemde bokken. De achterkant is volgestouwd met kleurige pakketjes. Op de voorste bok zit een klein mannetje die telkens ho, ho roept. Maar de bokken willen niet stoppen. Zij hebben een missie. Landen op de aardkloot, dicht bij een rode telefooncel. De man in de telefooncel houdt scherp de lucht in de gaten. De laatste keer dat de maan hem te hulp schoot landde er een vreemd konijn op zijn hoofd. Dat was ergens in het voorjaar. Nu is het winter. Alles wat nu uit de lucht valt komt veel harder aan.

Met een zachte landing ploft de kar op stokken vlak langs de telefooncel. Op de achterbank zitten twee Polen die veel lol hebben met elkaar. Ze drinken uit een blikje cola en dragen lange baarden. Het kleine mannetje voor op de bok springt van de kar en loopt naar de man in de telefooncel. Die kijkt met grote schrik uit de raam van zijn telefooncel. Wat heeft de maan in hemelsnaam nu weer op hem afgestuurd.
“‘Did you rang?” vraagt het kleine mannetje met een diepe basstem. “Doctor Who I presume? My name is Bloody Hell. Nice to meet you.”

Dokter Wie is nu helemaal van zijn paadje. Hoe weet die kleine opdonder nu hoe hij heet. Dat was niet afgesproken. Het geheim genootschap moet hierover worden ingelicht. Dit kan echt niet zo.
“Well Bloody Hell, I see you brought some packages. Very nice. You can drop them over there. I need no further help. Thank you and goodbye.”

Dokter Wie blaast snel op zijn vingers. Uit de bosjes springen vliegensvlug drie zwarte mannen uit de struiken. Nou ja, zwart, ze hebben wat zwarte vlekken in hun gezicht. Het zijn eigenlijk gewoon drie smeerpoetsen. “Gossiepikkie, hebben jullie je weer niet gewassen?” roept dokter Wie hen vermanend toe. “We moesten toch lijken op Zwarte Piet!?” antwoorden de drie in koor. Dat is waar. Dat was dokter Wie even vergeten. Het is ook allemaal zo hectisch geweest vandaag. Eerst een telefoontje uit Spanje dat Sinterklaas met Spaanse griep in bed ligt en dan als de retescheet vervanging zoeken. Niemand beschikbaar, niemand gevonden op zo’n korte termijn. Dus zelf de klos. Niets voor hem. Hij haat alles wat met kleine kinderen te maken heeft en met commercie. Maar ja, tradities kun je niet ontlopen. Tijd om brood en spelen af te leveren. De wind blaast guur. Hij zoekt dekking achter zijn schimmel en geeft de drie mannen opdracht om het paard vol te laden. Op naar de eerste nachtshift. Hij drukt zijn mijter nog een stevig over zijn oren en knoopt zijn mantel dicht. De baard waait bijna van zijn kin. Klereding.


Plastic labyrint / Actualiteiten / 12-12-2011

Verdwaald loop ik door een vreemde ruimte. Waar ben ik nu toch weer aanbeland? Ik raak volledig gedesoriënteerd. Plots word ik geconfronteerd met een aantal ijsberen. In een futuristische ruimte staan ze tentoongesteld. Blauw licht maskeert de echtheid van de beesten. Gelukkig maar. Na een poosje valt me op dat de ijsberen continue dezelfde bewegingen maken met hun hoofden. Lijdzaam gevangenschap maakt de beestjes neurotisch. Ik besluit door te lopen.

Als ik vanuit de blauwe ruimte de hoek omloop bots ik bijna tegen een levensgroot damhert. Het damhert staart mij wezenloos aan. Op de grond, die bedekt is met dennennaalden, liggen nog twee kleine damhertjes bewegingsloos voor zich uit te staren. Als ik goed kijk zie ik dat er eentje een rode neus heeft. Zeker verkouden. Het doet allemaal een beetje plastic aan. Ik merk dat ook aan de reacties van andere mensen die door dit labyrint dolen. Iedereen loopt hier verloren rond. Op zoek naar een uitweg. De muziek die in de diverse ruimtes rond zingt maakt het er niet vrolijker op. Het is van die heppiepeppie muziek. De mensen die hier rond lopen worden er behoorlijk nerveus van. Ik ook. Als blikken konden doden waren er in deze ruimte al heel wat slachtoffers gevallen. Sommige ruimtes doen me denken aan een crematorium. Dat komt door de plechtige kilte die er heerst. Iedereen kijkt elkaar zwijgzaam aan. Een soort gemeenschappelijk ongenoegen dat maar niet uitgesproken wordt geeft de mensen iets krampachtigs. Dat toont zich ook in hun motoriek. Die is houterig en bozig. Een aantal mensen kom ik wel drie tot vier keer tegen in de wandelgangen tussen de verschillende ruimtes. Hun blik staat op vertwijfeling. Ze lijken iets te zoeken. Ze weten alleen niet precies wat. Wat mij opvalt, is dat zij houvast zoeken in de spulletjes die in de diverse ruimtes tentoon worden gespreid. De spullen zijn amorf en lijken zorgvuldig op kleur geselecteerd. Ik word een beetje onpasselijk van al die lelijkheid. Dat ik me bevind in een doolhof van prullaria is nog daar aan toe. Maar continue geprikkeld worden door een plastieken werkelijkheid, dat is een ander verhaal. Ik ben nu toch wel heel erg geïnteresseerd naar de uitweg. Als die er überhaupt is. Alle objecten vragen aandacht en proberen mij te vangen. Alles heeft zijn prijs. Ik klamp me vast aan een mevrouw in een groene werkjas. Zij lijkt me de aangewezen figuur om mij wegwijs te maken in dit labyrint. Met geveinsde vriendelijkheid legt ze uit dat ik bijna bij de uitgang ben. Ik hoef slechts de voetstappen op de grond te volgen. Ik houd het niet meer en struikel over dozen vol prullaria en wankel tussen plastic bomen. Ik ruik een vettige lucht en probeer de geur te duiden. Mijn neusvleugels kunnen het maar net aan. Al gauw determineer ik een vreemde combi. Ik ruik oliebollen en Vietnamese loempia’s. Plots sta ik in een grote ruimte met veel licht. De mensen lijken de weg weer gevonden te hebben in het labyrint. Ze staan keurig in een rij en leggen objecten op een rollende band. De mensen zien er moe uit. Het plastic labyrint heeft hen uitgeput. Thuis wacht hen hopelijk koffie en koek. Dan zetten zij boompjes op met en over de pasgescoorde buit. Bomen van plastic of puur natuur. Daarna worden ze behangen met hun pas verworven jachttrofeeën. Ik moet weer denken aan het damhert. Zou het er nog staan? Ik ben opgelucht als ik weer buiten sta. Mijn rode telefooncel kijkt me uitnodigend aan. Het is weer tijd om op pad te gaan. Op weg naar een gelukkig nieuw jaar.


Pudding / Actualiteiten / 27-12-2011

Vanaf het moment dat ik de keuken binnenkom ben ik mij bewust van de ernst van de situatie. Een man ligt voorover gebogen, met zijn hoofd op het bord en de armen uitgestrekt op tafel te snurken. Dit gaat niet goed. Naast hem staat een glas met een vreemdsoortig goedje. Het is rood en er drijven wat vruchtjes aan de oppervlakte. Het lijkt wel of er een kleine bom ontploft is op de keukentafel. Zodra ik het strijdtoneel verder beschouw zie ik onmiddellijk wat de oorzaak is van de explosie. Typisch gevalletje van decemberzucht.

Naast het glas zie ik een worstachtig broodje liggen. Half aangevreten. Het broodje heeft een witte binnenkant en een bruine korst. Het omhult een blauwgrijs vleesstaafje. Een stukje verder staat een wit porseleinen schaaltje gevuld met bonbons. ‘Made in Belgium’ lees ik op de doos die ernaast ligt. Aan de wikkels op tafel liggen zie ik dat er al flink van gegeten is. De man die nog steeds ligt te snurken richt zich plots op en brabbelt wat onverstaanbare woorden. Met zijn linkerhand knijpt hij in zijn zij en met zijn rechterhand maakt hij masserende bewegingen over zijn buik. Hij zit duidelijk met iets in zijn maag. De man maakt kokhalzende bewegingen. Ik doe een stapje terug van de keukentafel. Dit voorspelt niet veel goeds.

Gelukkig komt het niet tot een culinaire uitbarsting. Het enige wat de man weet uit te brengen zijn een paar korte klanken. Ik probeer de klanken om te zetten naar woorden. De man schijnt er namelijk veel waarde aan te hechten als ik zijn ernstig bezorgde blik mag geloven. Ik kan er niet veel van maken. “Poed, poed, poed … “, lijkt hij te zeggen en met een gestrekte wijsvinger zwaait ie wild in de lucht. Dat kost hem veel kruim. Zijn hoofd tolt en zwalkt op zijn nek. Al snel legt hij zijn hoofd weer te ruste op zijn bord. Zijn flinke neus maakt een zachte landing op iets wat lijkt op verbrande oliebollen. Hoewel, de deegachtige massa waar zijn neus nu in steekt is wel erg groot voor een oliebol.

Ik vraag me af wat hij met zijn “poed, poed, poed … “ wil zeggen. Op tafel zie ik nog een doos eieren staan en een zak bloem. Verder liggen er verspreid nog wat rozijnen, krenten en gehakte amandelen. Duidelijke tekens van een bakproces. Wat ook nog opvalt is een kleine fles brandy zonder inhoud. Zodra ik de lege fles zie voel ik plots een alcohollucht mijn neus binnendringen. Bijna gelijktijdig komt er een ruwharige teckel op kleine korte pootjes de keuken binnengedribbeld. Hij kwispelt vrolijk met zijn staart. Op zijn halsbandje zie ik zijn naam staan. Pavlov heet ie. Een zinnenprikkelende hond.

Pavlov loopt linea recta naar de man die bijna lijkt te stikken in zijn eigen gesnurk en bijt hem zachtjes in zijn been. De man schrikt even wakker en kijkt langs de tafelpoot naar beneden. Hij schudt met zijn been de hond van zich af en legt zijn hoofd weer te ruste op het donkerbruine deeg. “Poed, poed, poed …. not goed”, murmelt ie met dubbele tongval.
De ruwharige teckel laat het er niet bij zitten en heft zijn korte linkerachterpoot op. Welgemikt gooit ie een straal urine over de rechterschoen van de snurkerd en dribbelt met zijn neus omhoog de keuken uit. De manier waarop de teckel dat doet lijkt veel op herhalingsgedrag. Het gaat allemaal voorbij aan de snurkende man.

Mijn blik glijdt verder over de tafel en komt uit bij een opengeslagen kookboek. Het is Engelstalig. In een keer valt mijn penny. ‘Traditional Christmaspudding’ staat er in grote letters boven het recept. Aan de hand van de bijbehorende afbeelding herken ik nu ook het donkerbruine goedje op het bord van de snurkerd. Mijn oog valt op een klein labeltje dat in een lege kom naast het bord van de snurkerd ligt. Made in 2009. Best before 2010. Staat er op het labeltje. De snurkende man richt zich plots op. Zijn hoofd stoot wederom vreemde geluiden uit. Pulserend stoot het dezelfde klanken uit als eventjes geleden. Met dit verschil dat de klanken dit keer gepaard met een stortvloed aan lichtbruine brij die van diep uit het strottenhoofd de keuken wordt in geslingerd …poed, poed, poeding … not goed …!” Gelukkig kan ik net op tijd uit de lichtbruine straal wegstappen. Een takje hulst stroomt in de bruine brij van tafel af. De man legt zijn hoofd uitgeput weer neer op zijn bord. En ik … ik heb het even gehad met kerstgevoel. Voor mij mag 2012 snel beginnen.


Columns van Harrie zijn geschreven aan tafel bij Mien. Harrie is een auteur en tafelvriend van Mien. Van november 2010 tot maart 2016 publiceerde Harrie ook columns op de website van ColumnX.
Harrie’s columns zijn gebaseerd op oude personages uit TV-series Catweazle en Doctor Who. De Britse acteurs Tom Baker en Geoffrey Bayldon vormen zijn inspiratiebron. Daarnaast maakt Harrie ook graag filosofische en sportieve uitstapjes.