31-05-2014

Columns van Harrie (Mei 2014)

Frank en vrij / Gein & Ongein / 01-05-2014

Ik ontmoette hem vandaag weer in mijn bos. Frank. Met enige regelmaat haalt ie daar een frisse neus. Op doktersverzoek, zo legde hij me jaren geleden uit. Boslucht was goed voor zijn neusophaaltic, aldus Frank.

Neusophaaltic? Ik wist niet wat ik hoorde toen Frank mij uitlegde wat dat was en hoe hij het had gekregen. Ik weet nog wel dat ik na zijn uitleg erg op mijn hoede was. Ik verwachtte achter iedere dikke eik een enorme rinoceros. Je weet wel, zo’n groot log bakbeest, nummer drie op de ranglijst van bijna uitgestorven dieren.

Het was in het begin van de jaren nul, vlak na de eeuwwisseling, toen de rinoceros voor het eerst zijn intrede deed in de Zeeuwse zure bossen. Zure bossen, daar houden rinocerossen van. Het was in dezelfde tijd dat in Twente de wolf weer gespot was. Ook al zo’n grensoverschrijdend beest. Net als de Friese blauwkuit sprinkhaan en de Limburgse breedbek aspergekikker. Maar ik dwaal nu af. Back to basic. Less is more.

Frank heeft nooit bevroed dat zijn eerste ontmoeting met de rinoceros in de Zeeuwse bossen mogelijk de onderliggende oorzaak zou kunnen zijn van zijn neusophaaltic. Het zoeken naar de ontstaansgeschiedenis van zijn neusophaaltic houdt hem nog dagelijks bezig. Naast zijn drukke werkzaamheden in het veld neemt Frank regelmaat de tijd om met mij te bomen over zijn tic. We hebben beiden wel het gevoel dat we dichter bij de verklaring zijn dan ooit. Maar er is nog wel een lange weg te gaan. De puzzel raakt langzaam compleet. Zeker na recente ontdekkingen.

Zo werd onlangs bekend dat de rinoceros afstamt van het vogelbekdier. Dat is duidelijk te zien aan de eitand die door de eeuwen heen op de neus van de neushoorn bovenmatige proporties heeft aangenomen. Er is lang getwijfeld door rinocerossentologen en aanverwante wetenschappers, of zo’n groot beest überhaupt uit een ei kan komen. En onder ons gezegd. Eigenlijk weten ze het nog steeds niet.

Het doet er ook niet toe. Veel belangrijker is hoe Frank bevrijd kan worden van zijn neusophaaltic. Het is voor hem een ware last. Desondanks heeft het bestrijden van symptomen en het voorkomen van complicaties voor Frank meer prioriteit dan het vinden van de oorzaak. Een ernstige complicatie bijvoorbeeld, de starre strenge blik die Frank in de loop der jaren gekregen heeft, wordt steeds erger en baart grote zorgen. Het maakt Frank niet vriendelijk.

Door het chronisch neusophalen zijn de ogen van Frank in een permanente waakstand geschoten en zijn de wenkbrauwen hevig aangezet. Ze staan haaks boven de ogen en door het zware volume dreigen ze voor de ogen te vallen. Dat houdt Frank niet lang meer vol. Na zes mislukte wenkbrauwliposucties heeft Frank het dan ook bijna opgegeven.

Vrijwel onverstaanbaar probeert Frank met zijn neus vol snot mij duidelijk te maken, waarom hij het bijna opgeeft. “Kijk, Harrie, ik heb bijna alles bereikt. Ik word gelauwerd boven, onder en tussen de rivieren. Wat wil ik nog meer? De dokter schrijft me dagelijks bosbezoek voor. Maar het helpt niet echt. Zodra ik weer in het veld sta en het gras ruik dan loop ik weer vol. Ik kan het niet langer verdragen. Zelfs als ik mijn neus snuit zie ik rood en wit. En de eerlijkheid gebiedt te zeggen. Het rood en wit komt na vier jaar zowel letterlijk als figuurlijk mijn neus uit.”

Ik onderken het Frankdilemma. Hoewel, dilemma? Eigenlijk heeft ie van zijn nood een deugd gemaakt. Zijn nooit aflatende neusophaaltic heeft stiekem ook gezorgd voor een alles overtreffende neusophaaltactiek. Immers, het voortdurend neusophalen heeft al zijn critici uiteindelijk de mond gesnoerd. Na vier jaar, eindelijk. Op handen gedragen wordt hij door zijn achterban en spelersgroep. Zelfs door Johan. Zijn grote voorbeeld.

Een goed lied zou om die reden welkom zijn. Een afscheidslied? Nee, hoor. Frank gaat nog even verder. Hij gaat voor vijf op een rij. Zijn servies is nog niet compleet. Er mag nog wel een schaaltje bij. Nee, nee, nee. Frank mag absoluut zijn arena nog niet verlaten. Frank als koene strijder verdient zijn eigen strijdlied. Een mooi lied over boeren die met de handen in elkaar geslagen, hoestig op hun sloffen zingen over volkssport nummer een, voetbal. Ik weet het zeker. De rinocerossen zouden tranen met tuiten huilen. Geef het volk brood en spelen en een vijfde overwinning. En Frank. Frank zou voor eeuwig bevrijd zijn. Van zijn neusophaaltic. Frank en vrij.


Balgen / Gein & Ongein / 12-05-2014

Sinds kort loopt er een getergd mannetje door mijn bos. Hij windt zich voortdurend op. Dat is niet goed voor zijn gezondheid. Een gezondheid die tanende is. Tergend langzaam tanend. Hij laat zich voortdurend voeden en kneden door in zijn ogen primitieve hulpverleners. Ze deugen voor geen centimeter. In zijn ogen gaan ze hard achteruit. De hulpverleners. Ze beheersen hun vak niet meer. Ja, ja, het getergd mannetje gaat erg gebukt onder het tanen.

Het opwinden kost hem veel kruim. Zeker bij het opstaan. Bepaald geen favoriete hobby van het getergde mannetje. Vooral de Noordenwind kost hem veel kruim. Als die gepaard gaat met luchtstoten uit zijn diepste hol, nou dan is de endeldarm gaar. Het enige wat hem dan rest is het van zich afschrijven. Het optekenen van verbale diarree is dan zijn enige remedie. Hij spuit complete kladbloggen vol.

De hulp van lotgenoten slaat hij in de wind. Hij houdt niet van windbalgen. Vreemd eigenlijk. Het enige dat ik hem in mijn bos zie doen is juist balgen. Tanend tergend balgen. Een balgvarkentje is het eigenlijk. Opgeblazen op vier korte driftige pootjes. Zo struint ie door mijn bos, driftig. Af en toe laat ik wat wortels voor hem achter. Die vindt ie lekker. Kan ie lekker sappig op pruimen. En niet heel onbelangrijk. Het stopt tijdelijk zijn immer voortdurende klaagzang.

Er zijn dieren in mijn bos die het tergend tanend mannetje maar zielig vinden. Zij dragen het geleden leed van het mannetje als een ontplofte rugzak op hun eigen rug. Ze zeulen de ellende met hem mee. Er zijn ook dieren in mijn bos die het tergend tanend mannetje een verknipt liegbeest vinden. Dat zegt alles over henzelf. Zo denkt het mannetje er over. De wereld liegt. Hij doet vrolijk mee. In verwarring schept hij woede. Jammer, jammer, jammer.

Tanend tergen balgen en jammeren. Lijden een last. Hoe kan ik dit verloren mannetje helpen, denk ik dan. Niet. Helemaal niet. Er is geen beginnen aan. Hij staat het niet toe. Hij denkt dat ie geboren is voor het ongeluk. Zwelgen doet ie in zijn eigen waarheid. Dat kan zeer besmettelijk werken. De pest krijg je van dit mannetje. Als je niet uitkijkt. Zeker in contact. Niet doen. In provocatie naait hij jou. Waar je zelf bij staat. Genoeg er over. Ik ga weer over tot de orde van de dag. Negeren zal niet altijd lukken. Hij verkeert dagelijks in mijn bos. So be it.


Sprookjesbos / Themacolumn / 20-05-2014

Bijna alle sprookjes spelen zich af in een bos. Raar maar waar. Ze spelen zich nooit af in een nieuwbouwwijk. Een Vinexwijk of zoiets. Maar waarom eigenlijk niet? Weet u het? Ik heb geen idee. Misschien is het geen inspirerende omgeving. Nee, sprookjes spelen zich vrijwel altijd af in een bos. Daarom leef ik graag in een bos. Er gebeurt altijd wat in een bos. Zeker in een sprookjesbos. Ook in het mijne. Vlak bij Nummer Eén, vlak bij zee. Griss mich nich. Raakhout en ik kunnen er zo van genieten. Van die bosgebeurtenissen en –verhalen. Neem nou de drie mannetjes die samen met twee broers, een oude vrouw en een heilige Jozef door het bos struinden op een midzomer dag, hartje winter. Ja, dat kan. Rondlopen op een midzomer dag, hartje winter. Het is een SPROOKJE!

Een rare combi, ja, ik weet het. Drie mannetjes, twee broers, een oude vrouw en een heilige Jozef. Een reisgenootschap van maar liefst zeven personen. Op zoek naar …? Ja, naar wat? Ik heb werkelijk waar geen idee. Maar we gaan er samen achter komen. U en ik. Zeker weten. Ik weet wel dat ze onderweg een wit hert tegenkwamen. Waarom? Geen flauw idee. Dat is juist het leuke van een sprookje. Je kunt er van alles bij verzinnen. Een van de twee broers die jager was wilde er meteen achter aan. Hij zei tegen het reisgezelschap. Wacht hier even ik wil op dat prachtige wild jagen. Hij kwam nooit meer terug. Het gezelschap ging verder zonder een van de broers.

Ja het is me wat, zo’n sprookje. Of je het nu mondeling of schriftelijk overlevert, het maakt niet uit. Het gesproken sprookje is wel het oudst. Ik heb me laten vertellen dat het woord 'sprookje' is afgeleid van het middeleeuwse ‘sproke’, dat verhaal of vertelling betekent. En onder ons gesproken, als ongeschreven vertelling richt een sproke zich tot ongeletterde volwassenen. Dat is hier op deze columnsite natuurlijk geen enkel probleem. Tot nu toe is het goed te volgen, toch? Ook al staat het gesprokene nu geschreven. Via de orale traditie kregen de ongeletterde volwassenen moraliserende verhalen mee. Dat ging dan meestal via een troubadour. Troubadour, troubadour, toch niet …? Nee, nee, lieve lezer … nee, nee, niet zo’n verlopen website minstreel. Nee, nee, van die echte. Met rauwe handen en fluwelen stembanden. Tegenwoordig, althans tot aan het lezen van deze themacolumn, zijn 'sprookjes' kinderverhalen met levenslessen. U bent dus gewaarschuwd. Na het lezen dus niet gaan mouwen hoor. Leren en beleren doet u maar ergens anders. Dit sprookje is volledig van zijn padje.

Dit sprookje begint niet met “Er was eens …”. Niks daarvan. Met die traditie hebben we nu gebroken. Het speelt zich ook niet af op een onbepaalde plaats in een onbepaald verleden. Om de dooie dood niet. Het speelt zich doodgewoon af in een bos bij Nummer Eén, in het heden. Right now! U bent er getuige van, u leest het, lieve lezer. Er doen ook geen rare personages mee met maffe namen. Geen koningen, prinsen en prinsessen, die op een of andere manier gered, beloond of tegengewerkt worden. Geen elfen, kabouters, draken en oosterse geesten. Geen heksen, feeën, en tovenaars. Geen sprekende wolven, geiten, katten, ezels, ganzen, paarden of kikkers. Niks, nakkes, nada van dit allen. Gewoon drie mannetjes, een broer (eentje hadden we al verloren), een oude vrouw en een heilige Jozef. Over die laatste wil ik het even met u hebben, geachte lezer.

Jozef is een bijzonder figuur in dit sprookje. Hij is niet echt heilig. Die naam heeft hij alleen maar gekregen omdat in sprookjes vaak wat stereotype personen voorkomen. Ik heb er in dit sprookje eentje laten voorbestaan. De heilige Jozef. Maar alleen in naam. Jozef is dus eigenlijk helemaal niet heilig. Stereotype personages zijn geschapen voor ongeletterde volwassenen en dragen een bepaalde voorspelbaarheid in hun gedrag met zich mee. Het zijn types die een sociale wijsheid belichamen van de gemeenschap waartoe ze behoren. Ze bevatten een impliciete moraal of didactiek. Maar voor ons moderne real life time sprookje is dit nu even niet aan de orde. Houdt u het als lezer er maar bij dat onze Jozef niet heilig is. Verre van dat. Maar daarover misschien later.

Wat veel belangrijker is om te vertellen is wat de drie mannetjes in dit sprookje doen. Waarom hebben zij zich gevoegd bij dit reisgezelschap? Heel simpel. Als vulling. Ja, als vulling. Anders is het sprookje zo voorbij. De drie mannetjes hadden ook drie vrouwtjes kunnen zijn, of drie kinderen, Drie biggen. Vulling. Niets mee doen in dit sprookje. Gewoon laten gaan. Rest ons nog het oude vrouwtje. Maar bovenal, wat het oude vrouwtje bij zich heeft. Een glazen bol. U volgt mij nog lezer? Want nu komt de clou. De clou in en uit de bol. Een sprookje oud of nieuw het kan niet zonder toekomstvoorspelling en fysiek geweld. Ik kan u dus bij deze voorspellen, nee, nee, ik verklap niets, dat zo meteen dit oude vrouwtje keihard met haar glazen bol gaat bowlen. Gaat bowlen? Gaat bowlen? Ja, maar, ja, maar, zult u denken lezer, waar zijn dan de pionnen? Juist ja. Voorspelbaarheid. U raadt het al. De drie mannetjes. Komen ze toch nog van pas in dit sprookje. Je kunt voor de zekerheid niet genoeg personages in een modern, real life time sprookje meenemen. Ze komen altijd wel ergens van pas. Wel, nu ook hier.

Genoeg gespeeld. Nu nog even wat serieuze zaken in dit sprookje nieuwe stijl betrekken. Een opdracht. Het reisgezelschap moet nog een opdracht meekrijgen en een moraal. Ja een moraal. Geen sprookje zonder moraal. Iets over voortplanting misschien, over vruchtbaarheid. Zoiets, spannend. O ja, en we moeten ook nog iemand verlossen uit gevangenschap, iemand bevrijden. De lezer misschien? Ja, de lezer. Eureka, dat is de opdracht. We bevrijden de lezer uit dit sprookje. Fantastisch. En de moraal? Fuck de moraal.

We bevrijden de lezer met een stukje geschiedenis. Vooruit dan. Want dat vindt iedereen leuk. Zo ook Raakhout, brizzl djeu en niet te vergeten al de kleintjes onder ons. ‘Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille’, dat zei Giambattista Basiles al tig, tig jaar geleden. De schrijver van Rapunzel, een van de allereerste sprookjes, wist de kleintjes al vroeg te bekoren met vertelsels. En dan hebben we nog de ganzensprookjes van Perrault, Doornroosje en Kleinduimpje, wie kent ze niet. Gevolgd door de grimmige sprookjes van Grimm, Sneeuwwitje en Hans en Grietje. Een allochtone sprookjesschrijver mag ook niet ontbreken. Scheherazade, boeit ons duizend en een nacht, met Aladin, Sinbad en Ali Baba. En dat brengt ons bij de aller-lelijkste van alle sprookjesschrijvers, Hans Christian Andersen. Hij laat ons zien dat zelfs sprookjes autobiografisch kunnen zijn. Ik geef het hem te doen. Hans Christian was een lelijk en onhebbelijk persoon. Weinig mensen konden hem maar uit staan. Zijn beroemde sprookje ‘het lelijke jonge eendje’ wordt nog altijd om die reden als autobiografisch beschouwd. Een lelijk eendje wordt een mooie zwaan. Zo ook bij Hans Christian, die van een lelijke nietsnut een beroemde schrijver werd. Er is nog hoop.

Zo nu zijn we bijna aan het einde van dit sprookje. En ik kan u nu al verzekeren, lieve lezer, niemand gaat er gelukkig van worden. Niet de sleutelfiguren en al helemaal niet de lezer. Als troost kan ik nog wat cijfers geven. Nou ja, cijfers. Dat is dan weer een ruim begrip. Een uitslag kan ik het beter noemen. Een top drie. Drie cijfers is genoeg. Zeker voor ongeletterde volwassenen en kleine kinderen. Komt ie, voor de volledigheid en de cijferfetisjisten onder ons: de top drie waardering onder de volwassenen: 1) Sneeuwwitje, 2) Assepoester en 3) Doornroosje. En de top drie waardering onder kinderen: 1) Assepoester, 2) Sneeuwwitje en 3) Roodkapje. Datum onderzoek: 2008 (Ja, zo oud is nu het sprookje Wikipedia). O ja, en ik zou er nog even op terugkomen. Op onze heilige Jozef in ons sprookje. Niet heilig, nee, nee, verre van dat. Hij was en is een sleutelfiguur. In heden, verleden en toekomst. Met al zijn streken. Hij was en is de erwt onder alle matrassen. De rare boon. Heilig? Pffff. Echt niet. Vraag maar aan Hans. Ja, ja, aan Hans Anders. Die met die bril. Of aan Chris. Mag ook.

Themacolumn RWIB (Raad wie ik ben): Onderwerp is sprookje
Anoniem geplaatst onder account RWIB. De lezers raden wie de column geschreven heeft.



Sprookjesspook / Themacolumn / 27-05-2014

Er was eens een heel klein sprookje. Het sprookje ontwikkelde zich in de loop der jaren tot een volwaardige sprook. Maar niet voordat het eerst jaren aan een stuk zich als spook manifesteerde. Het spook was ook ooit als spookje begonnen. Het had de schrik op het lijf gejaagd van een volledige natie. Dat deed het wel bij meer naties. Maar die konden er beter mee overweg. Bij een natie bleef het spook, spookje, sprook en sprookje maar ronddolen. In de hoofden en tussen de oren van de mensen van een kikkernatie.

In een cyclus van vier jaar werd de spanning telkens opgebouwd. All over the world. Op sommige continenten meer dan op andere. Maar dat was al heel vroeg historisch bepaald. Historisch hè, niet hysterisch! Zoals dat bij sprook en sprookjes gaat, en eigenlijk ook bij spook en spookjes, werden ze telkens overgeleverd aan de volgende generatie. Opdat ze niet vergeten werden. Voor de helft van alle aardbewoners is het een sprookje dat bovenaan het lijstje staat van alle haast onmogelijke maar meest gewenste sprookjes om uit te komen. In de jaren zeventig was het bijna raak. Voor de bewoners van het kleine kikkerland op een van de kleinste kikkercontinenten op moeder aarde.

Het lijkt wel een eeuwigheid geleden. De zeventiger jaren na nul. Na Christus ga ik het niet noemen. Dat is zo jaren tien. Zo zwart wit. En dat was ook wat de bewoners van het kikkerland zagen na de compleet gespeelde speeltijd. Zwart. Zwart voor de ogen. Tenminste de helft van de kikkernatie. Na de gespeelde speeltijd zakte de volledige natie door de knieën. Weer niet gered. Weer niet gehaald. Het einde van het spook. Sprook. Spookje. Sprookje. Weer hadden de olifanten van Hannibal het niet gehaald. Weer werd het sprookje voor het kikkerlandje niet vol lof en niet met winst aan haar zijde uitgeblazen. Weer werd het goud niet binnengehaald. Grote ogen hunkerden naar gouden oren. Mannelijke kikkermensjes wilden er moorden voor begaan. De kikkervrouwtjes maalden er niet om. Hoewel er onder hen ook behoorlijk wat waren die treurden om de zoveelste verloren missie.

Inmiddels was het trauma van het eeuwige verlies zo erg geworden dat de koning van de kikkernatie, kikkerkoning Alex, besloot om het cijfer twee voor goed uit de cijferreeks te halen. Voortaan zouden er nog maar negen cijfers zijn. 0, 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9. De [.] mocht vanaf heden nooit meer geschreven en uitgesproken worden. Op straffe van 100 zweepslagen. Met een natte zweep. Dat gold overigens ook voor een aantal namen. De volgende [.]8 namen mochten in de toekomst nooit meer toegekend worden aan borelingen. In alfabetische volgorde: Arie, Arjen, Bert, Dick, Dirk, Edson, Eljero, Ernie, Ernst, Giovanni, Gregory, Jan, Johan, John, Joris, Maarten, Mark, Nigel, Rafael, René, Rinus, Rob, Robin, Ruud, Theo, Wesley, Willy, Wim. De herinnering zou te pijnlijk zijn.

Om dit verschrikkelijk spook van een sprookje, dit verschrikkelijke sprookjesspook voorgoed het zwijgen op te leggen, werd voor de tigste keer een volksraad bij elkaar geroepen. Met slechts een doel voor ogen. Een open doel. Een open doel met een megagroot supernet. Een supernet dat niet te missen was. Een supernet zonder gaten. Stel je eens voor, dat er door het net heen geschoten wordt. Op het moment surpremsela. We mogen er niet aan denken. Maar waar maken we ons druk over. Dit jaar kan het niet meer mis gaan. Het staat in de sterren geschreven. Dit jaar moet het gebeuren. In [.]014. [....]duizendVEERTIEN. Het moet dit jaar lukken. Echt wel. We gaan er voor. Vanaf 14 juli jagen we never nooit niet meer spoken na. Geen witte, geen blauwe en geen rode. Oranje komt het sprookje boven.

Themacolumn RWIB (Raad wie ik ben): Onderwerp is sprookje
Anoniem geplaatst onder account RWIB. De lezers raden wie de column geschreven heeft.



Columns van Harrie zijn geschreven aan tafel bij Mien. Harrie is een auteur en tafelvriend van Mien. Van november 2010 tot maart 2016 publiceerde Harrie ook columns op de website van ColumnX.
Harrie’s columns zijn gebaseerd op oude personages uit TV-series Catweazle en Doctor Who. De Britse acteurs Tom Baker en Geoffrey Bayldon vormen zijn inspiratiebron. Daarnaast maakt Harrie ook graag filosofische en sportieve uitstapjes.

23-05-2014

Het verhaal van Pier en Lala

Vroeg of laat worden we er allemaal mee geconfronteerd. Het sterven, het overlijden, de dood. De dood van een ander, de dood van onszelf. Confrontatie klinkt wellicht wat zwaar. Alsof je er zo maar tegenaan loopt, tegen die dood. Maar niets is minder waar. Tenzij je Pier of Lala heet. Die weten inmiddels beter. Lees hier hun verhaal.

Op een blauwe maandag leerden zij elkaar kennen. Pier en Lala. Op een kleine begraafplaats grenzend aan een crematorium. Het was een mooie dag, met de zon hoog aan de hemel, hangend in een strakblauwe lucht. Pier, een klein mager mannetje met een bruin glibberig vel, stak zijn hoofd een paar millimeter boven het maaiveld uit. Het maaiveld van zijn territorium, de begraafplaats. Gewoon om heel eventjes wat lucht te happen. Pier was het kruipen en woelen door de grond een beetje zat en zocht wat vertier.

Juist op dat moment kwam Lala aanwaaien. Een zwoele pittige tante gekleed in een sierlijk oranje gewaad dat luchtig rond haar slanke benen danste. Ze had het heet gekregen in het crematorium en was op zoek naar wat frisse lucht. Door de hitte kwam er nog wat rook van haar af. Ze streek neer vlak naast Pier die zojuist wat aarde ophoestte.

“Zo, zo, vervelend hoestje, verkouden misschien?”, opende Lala het gesprek.
“Ehhh … nee … nee hoor, gewoon wat brokken in mijn keel!” antwoordde Pier.
“Toch niet van verdriet, mag ik hopen?”
“Ehhh … nee … nee hoor, gewoon de aarde wat te snel doorgeslikt … en de rest!”

Prompt hoestte Pier een klein stukje mens op.

“Hee, hee, ho, maar wacht even, dat herken ik”, riep Lala. “Dat, dat is een stukje mens, hoe kom je daaraan?”

“Ehhh … nou … ehhh … gewoon, dat lag daar, daar een stukje verder, onder de grond, ik heb het zojuist opgepeuzeld. Best lekker, maar wel taai!”

“Nou, dat is ook toevallig. Jij eet ze op en ik brand ze af. Stukjes mens. Grappig hè, en toevallig toch? Doe jij dat beroepsmatig of gewoon voor de fun, of gewoon omdat je het lekker vindt?”

Dat waren iets te veel vragen voor Pier. Hij kende het vreemde wezen dat naast hem geland was nog maar net en dan al zo’n brute vragen stellen. Eerst maar even voorstellen.

“Mag ik eerst even weten wie jij bent en hoe jij heet? Ik heet Pier!”

“En ik Lala!”, antwoordde Lala onmiddellijk. “Aangenaam, een hand geef ik je niet, want dan smelt je.”

“Nou, zo snel smelt ik niet hoor!” antwoordde Pier. “Ik kan wel wat hebben, anders houd ik het niet vol onder de grond. En om op je vraag terug te komen, ik eet stukjes mens omdat het goed is voor mijn spijsvertering. Bovendien groei ik ervan. Wel zo handig! De een z’n dood is de ander z’n brood, ha, ha, nietwaar!”

Hier kon Lala wel om lachen. “Voor mij hebben die mensjes een hele andere betekenis. Ze houden mij warm. Ja, ze geven warmte af. Zelfs vervelende mensen doen dat. Jong en oud, maakt niet uit, ik ga er alleen maar van stralen! Samen met mijn vrienden, ik doe dat niet alleen hoor. Mensen afbranden.”

“O, ik eet ze ook niet alleen op hoor, ik ben met een flink leger onder de grond. We doen er samen maanden over, afhankelijk van het postuur van de mens die ter aarde besteld is. De eerste dagen hebben we voortdurend splinters in de mond. Maar ja, je moet er wat voor over hebben, voor je kostje, nietwaar?”

“Ja, maar Pier, dat is wel lang hoor. Wij zijn er binnen een paar minuten klaar mee hoor. Wij laven ons kortstondig. En dan hebben we het waanzinnig warm, ongekend!”

“Ja, ja, Lala, ik ken dat, maar wat jullie doen is niet bepaald milieuvriendelijk, als ik moet geloven wat ze zeggen dan stoken jullie de boel flink op en geeft dat behoorlijk wat luchtvervuiling, toch?”

“Kom op zeg, Pier, je bent toch zeker niet zo’n fanatieke groene milieuridder, zeg? Of zo’n mindnesfulle bodemonderzoeker? Wel, of niet?”

“Nee, hoor Lala, ik recycle en composteer slechts stukjes mens, niet meer en niet minder, ieder zijn heug en meug, toch?!”

“Prima plan Pier, laat mij dan maar vlammen en roken, ashes to ashes and dust to dust! Leuk je even gesproken te hebben, het ga je goed.

“Insgelijks Lala! Doeg!”

En zo eindigt een bijzondere ontmoeting van Pier en Lala op een zonnige doordeweekse dag ergens op een begraafplaats naast het crematorium. Een verhaal over eten en gegeten worden. Maar over de doden niets dan goeds.


Verhaal geschreven voor de expositie Opgegraven verhalen. De expositie maakt deel uit van het project Opgegraven verhalen dat bedacht en uitgevoerd is door Joyce Klumpers (communicatiebureau KomOn) in samenwerking met Stichting Beeld en Bibliotheek Helmond-Peel.

20-05-2014

Stilleven (2): Lavendel in de mist

Het landschap is weids en gloort onder een blakende zon. Snikheet is het. Ratelslangen ritselen door het droge gras. Er staat angst en eenzaamheid in de ogen van de kleine man. Hij laat zich niet kennen en sluit zich af voor natuurlijke prikkels die hem belemmeren in zijn dadendrang. Gebukt en op zijn knieën laat hij het warme zand door zijn vingers glijden. Dit is goed. Dit is het zand waarop hij kan bouwen. Met een grote schep laadt hij het in een roestige kruiwagen. Vergenoegd en in zijn nopjes.

Daar ligt ze op de vloer. In de loods. Klaar om bestormd te worden. Zijn muze in wit. Ze hunkert naar kleur. Maar de kleur wil nog niet komen. Zijn hersenen denken in de vroege ochtend alleen maar aan zwart en wit. Grijze sluiers dringen langzaam binnen. Dringen binnen in de loods. Een megagrote loods. Pablo Johnson loopt naar de hoek van de loods en laadt zijn pick-up. Een gepinde hefarm krast korzelig droevige muziek uit het vinyl. Een bronstige stem zingt over rozen. Over plastic rozen. Grijsgedraaid. Opdat ze niet verwelken.

Omvangrijk is zijn muze. Ze ligt met haar benen wijd open. Op de koude vloer. Klaar en zuchtig voor ontvangenis. Pablo schrikt van zoveel ontwapening. Vanuit het centrum besluit hij te beginnen. Het moet. Want daar ligt de basis. Donzig zwart en grijs. Maar eerst een stevige borrel. Zonder liquid Jack is er geen beginnen aan. Zinnenprikkelend is de alcohol die langs zijn neusharen strijkt. El bandido komt tot leven. Zijn blik is veelzeggend, staat stijf van adrenaline. Tijd voor actie. Tijd voor performance.

Johnson stroopt zijn mouwen op. Bedachtzaam stuwt en sproeit hij sporen van lavendel over de witte dijen van zijn muze. Ze geniet en zuigt de lavendel met volle teugen naar binnen. Ze vraagt naar meer. Zwarte lijnen krioelen over het doek. Heel langzaam gaan ze op zoek naar kleur. Gulzig geeft Pablo zich aan zijn muze over. Met zijn neus volgt hij het lijnenspel en snuift grijs, zwart en wit naar binnen. De lijnen splijten zich in punten en vormen kleine poelen van verderf. Heel, heel langzaam lijkt Pablo de controle te verliezen. Maar niet voor lang.

Met zijn grote handen gooit hij het nog warme zand, uit de kruiwagen, over zijn muze. Het vocht van het warme zand verdampt en vermengt zich met de muze. Lavendel in de mist. Niets, maar dan ook niets wordt aan het toeval overgelaten. In fracties van gespleten secondes neemt Pablo zijn besluiten. In lavendel dansen nu de lijnen in speelse choreografie. Niets is wat het lijkt. Lavendel in de mist.

15-05-2014

Stilleven (1): Petmans ziet kraaien

Met een droevige blik zet hij zijn bierglas neer. Petmans heeft de afgelopen drie uur de omgeving goed in zich opgenomen. Het kleine terras, genesteld onder populieren, doet hem denken aan vroegere tijden. Toen alles beter zou zijn geweest. Tenminste als hij de oude mensen, die aan het tafeltje naast hem zitten moet geloven. Geloven doet Petmans eigenlijk nergens meer in. Na drie uur schouwen kan hij maar een ding concluderen. De oudjes hebben gelijk. Vroeger was alles beter.

“Wat zit je toch te mopperen mens, geniet een beetje van het leven, het is veel te kort”.

Petmans kijkt verbaasd om zich heen. De oude mensen naast hem turen het weiland in en houden hun mond stijf dicht. De lippen staan bevroren in hun gerimpelde gezichten. Een stralende zon probeert ze tevergeefs te ontdooien. Maar waar komt die stem dan toch vandaan?

“Ja hier, koekenbakker, hallo, ben ik in beeld?”

Petmans valt bijna van zijn stoel. Het geluid komt onder zijn bierglas vandaan. Hij tilt het bierglas op en kijkt met grote ogen naar het portret dat geschilderd staat op het bierviltje. Het portret geeft een vette knipoog. Wat een rare kwast, denkt Petmans.

“Rare kwast, rare kwast, hoor wie het zegt. Heb je jezelf al eens goed bekeken?”

Dat is een goede vraag. Wanneer heeft hij zichzelf ook alweer voor het laatst bekeken. Als hij het zich goed kan herinneren was dat toen hij zichzelf een oor aannaaide. In een donkere spiegel van zijn ziel. Maar dat lijkt alweer een eeuwigheid geleden.

“Nou, je hoeft niet zo vreemd te kijken hoor. Je weet verrekte goed waar ik op lijk. Zal ik het even voor je spellen? Of nee, nee wacht. Ik zal het voor je zingen?

Spiegelbeeld vertel eens even
Ben ik heus zo oud als jij
Is het waar, ben ik al zestig
Is m’n leven voorbij
‘k Ben wel jong maar ik ben toch niet zo jong meer als toen
‘k zou zo graag nog hier en daar
nog eens iets overdoen
Ennehhhh … Brings back memories?”

Petmans begrijpt er helemaal niets van. Wat wil die rare kwast toch van hem? En wat is dat voor een maf liedje dat hij daar zingt? Petmans pijnigt zijn gedachten en verbeeldingsvermogen. Vroeger, heel vroeger had hij vast een pasklaar antwoord gehad. Maar helaas. Dass war einmal.

De vertwijfeling is blijkbaar van zijn gezicht af te lezen. Want de oude mannetjes naast hem kijken Petmans meelijwekkend aan. Het hersenknarsen komt de mannetjes welbekend voor.

Een zwarte kraai komt vanaf de akker aangevlogen en gaat op de rug van de lege stoel zitten die naast Petmans staat. Met zijn linkervleugel poetst ie even zijn bolletje en kraait daarna met krasse stem: “Willeke Alberti, het is Willeke Alberti, zeker weten!”

De oude mannetjes komen nu plots in beweging en storten zich op het bierviltje van Petmans. Ze zijn met z’n drieën en bestuderen het bierviltje aandachtig. Al snel komen ze tot een gemeenschappelijke conclusie en roepen in koor: “Dat kan niet, stomme vogel, kijk maar, dat portret heeft een baard. Heb je ooit een vrouw met een baard horen zingen?”

“Ja maar, ja maar …”, sputtert de kraai tegen, “Het lied is van Willeke, niet het portret. Ze zingt over haar spiegelbeeld, stelletje ouwe dozen!”

“Ho, ho, ho …”, valt het bierviltportret bij. “Nu verklap je bijna de clou, stomme vogel. Laat Petmans alsjeblieft zelf tot conclusies komen. Ja, wil je? En luister eens Petmans. Heb je al eens goed naar mijn streken gekeken. Ja die okeroranje streken in mijn baard, herken je ze? Heb je toch jarenlang naar lopen zoeken? En wat vind je ervan. Ja, ja, man, verf en techniek hebben zich de laatste jaren flink ontwikkeld. Met dank aan de commercie?”

Het bierviltportret krijgt geen antwoord en krabt zich aan zijn baard. Petmans is vertrokken. Naar de horizon. Achter kraaimans aan. Het bierviltportret slaakt een diepe zucht. En de oudjes turen naar de einder. Met de lippen stijf op elkaar. Ze vonden Petmans best wel aardig. Hadden ze maar gezwegen.

01-05-2014

In het vervolg verhalen

In het vervolg verhalen, dat is wat ik me heb voorgenomen. Niet onmiddellijk, niet meteen. O, neen, ik zou het niet meer durven. Meteen verhalen. Ik doe het niet meer. Alleen in het vervolg verhaal ik nog. Verhaal halen moet je nooit meteen doen. Even wachten is veel beter. Dat heb ik inmiddels geleerd.

Wie vroeg verhaal haalt komt meestal op de koffie. En raar maar waar, juist bij vroege koffieleuten, gaat niet het koffie- maar juist het theewater, vaak in no time koken. ‘Waar hebben ze het over?’, vraag ik me dan af. Helemaal in de war raak ik als blijkt dat die vroege koffieleuten eigenlijk verkapte theemutsen zijn. Je ziet het aan hun kapsel. Het theezakje hangt in de nek, vlak onder de haarlijn, er nog ietsje onderuit. Geen gezicht, ik geef het toe.

Even wachten met verhalen is het beste wat ik kan doen. Zodra het vervolg na verloop van tijd zijn verhaal heeft gedaan, dan pas kom ik met mijn verhaal. Aanvankelijk nietszeggend, maar achteraf tussen de verhaalregels door, alleszeggend en vlijmscherp. Heel irritant, maar het is niet anders. Een prettige bijkomstigheid van verhaal doen in het vervolg, en dus niet onmiddellijk, is dat je de tijd hebt om te nuanceren. Laat eerst de ander zijn relaas doen, weeg zijn woorden en sla dan toe. Anceren noem ik deze tactiek. Anceren in het nu. Nu mag het. Nee, nu moet het. Met de juiste timing.

Waarom anceren en waarom met de juiste timing? Omdat het risico bestaat dat ondanks alle voorbereidingen en juiste bedoelingen, je in het verhaal toch te laat kunt komen. De kunst is om op het juiste moment te pieken. Dat komt het verhaal ten goede. Daarnaast speelt ook een goede enscenering een belangrijke rol. Als de enscenering niet klopt dan kun je het schudden met je verhaal. Er is dan niemand meer die volgt. Zelfs rechters en advocaten haken dan af. Op het juiste moment en op de juiste plaats pieken en anceren, daar gaat het om bij een goed verhaal.

Je moet het leren door veel te oefenen. Oefening baart kunst. Soms pas na een zware bevalling maar vaak ook middels glijbanen vol pret. Daar kunnen zelfs de grootste koffieleuten en theemutsen over mee praten.

Met de juiste ancering in het nu en een juiste enscenering in het verhaal, bereik je uiteindelijk het meest. Zelfs als er sprake is van meer lijnen in het verhaal. Dat vraagt wel opperste concentratie en vasthoudendheid en kan alleen in goede banen geleid worden door ervaringsdeskundigen. De beste stuurlui staan aan wal, ik weet het. Maar toch. Zodra meerlijnen verplaatst worden naar andere meerpalen wordt het verhaal pas goed vlot getrokken en bereikt het een veilige haven. De vraag alleen is: verstomd of verstoomd het verhaal op dat moment? Een goede vraag voor schipper naast Mathilde.

Geschreven als Vaste Columnist van ColumnX (01-09-2013 tot en met 31-08-2014)