23-12-2013

Het staren voorbij

Op een klein terras vlakbij de grote oceaan zitten een man en vrouw in rotan stoelen aan een glazen tafeltje. Ze staren met verdwaalde blikken naar de horizon. Een horizon waarboven een vuurrode zon over enkele seconden de oceaan gaat kussen. De man en vrouw tonen amper aandacht voor dit dagelijks terugkerend natuurwonder. Waarom zouden ze? Het is vakantie. Hun verblijf is van tijdelijke aard.

In het staren van de man en vrouw schuilt een onbestemde verwantschap. Een tijdelijke aanwezigheid. Dat is wat ze met elkaar delen. Hoewel? In hun ogen valt dat niet direct af te lezen. Hun ogen neigen eerder naar afwezigheid en naar stilte. Totdat Eleanora de stilte doorbreekt. “Dat waren nog eens dagen.” Haar stem klinkt lijzig en doorrookt. De woorden die omfloerst uit haar mond vlieden zijn gewenteld in bourbon en komen langzaam binnen bij haar tafelgenoot. “Ja, dat waren nog eens dagen”, antwoordt William met een zucht.

“Ik kan me nog maar amper de teksten herinneren, William, was het niet iets met vreemde vruchten?” Met een grote rode zakdoek veegt William het zweet uit zijn nek. Het is nog steeds bloedje heet. “Wel Eleanora, de eerlijkheid gebied mij te zeggen dat ik het niet meer weet. In mijn herinnering zie ik wel een pianoman die verschrikkelijk zijn best doet en weeïge liedjes zingt, over het hebben en houden van vrouwen. Gewoon zoals ze zijn, vrouwelijk. Maar dat lijkt alweer zo lang geleden”.

Terwijl Eleanora en William elkaars geheugen lospeuteren voltrekt zich een merkwaardig tafereel aan de kustlijn. Een klein dik jongetje in geruite broek wordt achtervolgd door een lange man gekleed in een slipjas. De man draagt een vierkant hoofddeksel met een rare kwast en in zijn rechterhand een vreemd gebogen stok. Zodra de man het dikke jongetje nadert heft ie zijn arm om hem te slaan. Maar het dikke jongetje is hem telkens te snel af. Tegen de achtergrond van de zinderende vuurrode hemel met het brede strand ervoor, oogt het tafereel als een schilderij van Dali.

Uit de muziekboxen bij het terras klinkt muziek. Toepasselijk bij de scène aan de kustlijn. “When the going gets tough, the tough get going!” De lange man op het strand krijgt het jongetje maar niet te pakken. Eleanora en William hebben intussen dorst gekregen van al het staren en nadenken. Hun hersens hebben dringend nood aan spiritueel vocht. Voor lichaam en ziel. Bevorderlijk ook voor het laven en tonen van zoete en zoute herinneringen. Een blije rastafari ober schenkt met een brede glimlach de glazen nog eens vol. “Dankjewel Leslie!” roepen de tafelgasten in koor.

“Graag gedaan!”, antwoordt Leslie opgetogen. “O ja, ik heb vandaag iets speciaals voor jullie op het menu.” Leslie haast zich naar het strandhuis en haalt een gerafeld blaadje uit de la van een vurenhout gefineerde kast. Daar zijn Eleanora en William blij mee. Ze zien meteen waar het dagmenu vandaan komt. Het komt uit de catalogus van hun favoriete winkelketen die in alle landen all over the world te vinden is. De blauw-gele menukaart die Leslie aanbiedt aan zijn gasten voelt plakkerig aan. Heel even houden de twee de kaart onder hun neus. “Mmm … heerlijk Leslie … gehaktballetjes … doe ons maar allebei een portie, met saus!”

Op het moment dat Leslie zich naar de keuken begeeft klinkt er een enorme knal op het strand. In een mum van tijd stroomt het strand vol met paarden. Op de paarden zitten ruige mannen. Het lijken wel cowboys. Sterker nog het zijn cowboys. Ze achtervolgen een jongen op een klein paard. De jongen draagt een grote luier en een pistool. Met het pistool zwaait ie vervaarlijk boven zijn hoofd en roept keihard “Jippiejajee”. Af en toe schiet ie met zijn pistool, voorovergebogen op zijn paard, met de teugel in de ene hand en het pistool in de andere, onder zijn arm door richting de mannen, die een voor een van hun paard vallen. Het jongetje laat veel slachtoffers achter. Wel twaalf. Zo jong, en dan al zo moordzuchtig. Nog maar net uit de luiers. Die jeugd van tegenwoordig?

Eleanora en William aanschouwen het tafereel met grote afkeuring. Ze denken nu echt in een foute film te zitten. Zeker als een negroïde man met een kleine wipneus, gekleed in spijkerbroek ongevraagd aanschuift bij hun tafeltje. “Willen jullie mijn nieuwe hit horen?”, vraagt hij enthousiast. “Ik zal er ook bij dansen?” Nog voordat Eleanora en William antwoord kunnen geven is de man van zijn stoel gesprongen en zet met een hoge stem in. Waar hij zo maar ineens de microfoon vandaan haalt is een groot raadsel. Hij danst de sterren van de hemel en telkens als hij een pas zet op de steigerplanken licht de plank waar hij opstaat in fel discolicht op. Miraculeus. Het is een bijzonder gezicht zo in het schemerduister.

Het mannetje danst ontzettend lenig. De krullen op zijn krullenkop dansen gezellig met hem mee. De muziek uit de muziekboxen reikt tot ver over het strand en werkt aanstekelijk. Zo aanstekelijk dat de tennisspeelsters een stuk verder op het strand hun spel eventjes staken. Een van de tennisspeelsters, die verrekte veel lijkt op de zanger op het terras, maar dan in vrouwelijke en blanke versie, een grote bril en oorringen dragend, is zo in de ban van de muziek, dat ze tijdens het refrein haar kingsize racket als een gitaar vasthoudt en luidt meezingt. “Beat it!” Haar tegenstandster neemt onmiddellijk de benen. Ze houdt niet van dat theatraal en idolaat gedoe. Weg is ze. Op zoek naar een broad way om te vluchten, ver weg van deze duivelse speelgrond.

Eleanora en William vinden het prima zo. Ze genieten van elkaars gezelschap, de gehaktballetjes, de whisky en al het onverwachte amusement dat zich gratis voor hun neus afspeelt. Ze prijzen zich gelukkig en kijken elkaar innig aan. Het staren voorbij.