Gekleurde plastic maskers hangen aan een grijze muur. Twee clowns, een hond, een poes en een mannetje met bolhoed. Ze staren leeg voor zich uit en dragen een zure glimlach rondom hun mond. Een gladde bevroren glimlach die eventjes oplicht, zodra een waterig winterzonnetje erop schijnt. Het is feest voor de maskers. Carnaval. Al drie dagen lang.
In de mond houden ze een feesttoeter geklemd. De oranje franjes van de toeters steken flets af tegen de grijze muur. Geen enkel masker heeft haar. Is ook nergens voor nodig. Slingers in vijf bonte kleuren, zorgvuldig vastgeklemd tussen het masker en de muur, zorgen voor een kleurrijk spaghetti-toupet. Uit de muziekboxen klinken aanhoudend vrolijke deuntjes in dialect. 'Mien, wao is mien fiësneus, Mien wao is mien neus? Wao is mien fiësneus geblaeve!'
De ballonnen die aan een koperen kroonluchter hangen lijken hun laatste adem uit te blazen. Ze hangen er magertjes bij. De fut is eruit. Net als bij Kees. Kees weet dat als hij nu de ballonnen doorprikt, ze niet eens meer zullen knallen. Kees zit op de bank en draagt een comboypak. Een beetje treurig stopt ie zijn laatste knallers in zijn pistool en hoort de discussie in de woonkamer aan. Carnaval loopt op zijn laatste benen.
De zwarte snor die zijn vader hem iedere dag aanmeet loopt door. Net als zijn bakkebaarden. Het is ook zo warm binnen. De geruite zakdoek om zijn nek kriebelt. Dat doet ie al een paar dagen. Maar zonder zakdoek voelt Kees zich geen cowboy. Het luciferdoosje waarmee de zakdoek aan elkaar is geknoopt, zit strak onder zijn strottenhoofd. Het is afzien voor een kleine cowboy, maar so what. Alles liever dan verschut staan als dansmarietje of als domme indiaan.
'Ik pas vanavond niet op Kees, niet weer hoor, vanavond ga ik uit. Jullie kunnen op je kop gaan staan!' De zus van Kees, schattig verkleed als een blauw matroosje met twee vlechten, heeft haar punt gemaakt. 'Ik pas ook niet op, ik heb al afgesproken met vrienden, ik word zo opgehaald'. Kees' broer blijft ook niet thuis. Verkleed als hippie in een wit overhemd, bestift met hippiespreuken en rode hartjes, mag dit jaar voor het eerst uit. De oudste broer ziet de bui al hangen. Maar ook hij laat verstek gaan. 'Sorry jongens, maar vanavond is mijn schaakavond.' Hij houdt niet van Carnaval. Net zo min als zijn schaakvrienden dat doen.
Pa heeft vanuit de keuken alles aangehoord en loopt de woonkamer binnen. 'Dan hebben jullie nu een probleem. Drie dagen hebben jullie kunnen feesten en vanavond is het mijn beurt.' Langzaam lopen de gemoederen hoog op. Niemand wil zich opofferen. Het is een zwaar jaar geweest en iedereen heeft zich verheugd op deze Carnaval. Ma is amper acht maanden geleden gestorven en het liefst wil iedereen dat heel eventjes vergeten. Ook Kees.
Maar Kees voelt zich schuldig. Hij is weer eens de grote lastpost. Stomme Carnaval. Hij zou ook wel uit willen, maar is nog te jong. Dit gaat geen leuke avond worden. Alweer niet. Treurig kijkt Kees in de richting van het clownsmasker dat voor hem aan de muur hangt. Langzaam schiet ie vol. Dikke tranen rollen langs zijn neus, via snor over de kin op het tegeltapijt. En de clown, de clown tegenover hem huilt stilletjes mee.