Heel, heel lang geleden, kwamen er een paar wetenschappers op het idee om eens diep, heel diep in de aarde te graven. Dat deden ze in het dal van Worm (NL). Een diepgravend onderzoek, zogezegd. Men wist nog niet precies waar naar gezocht werd. Maar dat gebeurde wel vaker met onderzoeken. In de zoektocht kwam de vraag meestal vanzelf bovendrijven. Kwestie van geduld.
In de eerste laag van de aarde werden alleen bekende en voedzame producten gevonden. Sommige kant en klaar en andere pas voedzaam na bewerking. In de onderliggende lagen kwamen de wat meer abstracte zaken bovendrijven. De onderzoekers worstelden zich door humus, bruine, gele, witte grond, klei, löss en los zand. Vervolgens stuitten ze op serendipity. Ze waren goed bezig en het was tijd voor een korte pauze met versnapering. De serendipity werd ingezet als voeding voor gesprek.
Men was het unaniem met elkaar eens. Na de vondst van serendipity was het slechts een kwestie van doorgraven om tot de kern te komen. En ja hoor. Na verloop van dagen stuitten de wetenschappers op een harde onderlaag die hen niet echt bekend voorkwam. Met de schop kwamen ze niet veel verder. De bewerking van dit materiaal vroeg om speciaal gereedschap. Iets van ijzer en met een spitse punt. Een soort pik. Eentje die je makkelijk kon vasthouden en die lang heel bleef. Een pikhouheel. Later verbasterd tot pikhouweel.
Met de pikhouweel houwden [Middeleeuws Limburgs voor slaan, sloegen] de wetenschappers zich door de harde laag. Keihard was de steen. En hij stonk ook een beetje. Naar groene kool. Wat een lucht! Vast doorgesijpeld uit de bovenlaag van de aarde. De wetenschappers hadden meteen een naam voor de harde steenlaag. Steenkool. Twee wetenschappers haakten na de ontdekking af. Ze konden de lucht van de groene kool niet verdragen. Watjes. Ja, ja, wetenschap bedrijven is topsport. Alleen de sterken blijven over.
Het zat de twee niet lekker. Ze besloten de boel maar eens goed op te stoken. Met steenkool. Eureka. Wat een vondst. Het fikte als een dolle. Ze hadden niet alleen een gat in de markt gevonden maar vooral gaten in de aarde. Er werden een paar experts ingegallopeerd, vliegen ging in de Middeleeuwen nog niet, en al snel werd de gatenkaas in de grond omgetoverd tot kolenmijn. Alleen die lucht! Die stonk nog erger dan in een slecht gelucht café. Gelukkig zoeken en vinden wetenschappers voor ieder probleem een oplossing.
Hoewel, zoeken? De oplossing lag eigenlijk voor het oprapen. In een van de gaten die gehouwd was vonden de wetenschappers een paar kleine gele vogeltjes. Die waren duidelijk van hun stok gegaan. Ze lagen met de bekkies open. Van die lucht natuurlijk. Het enige dat de wetenschappers niet begrepen en geklaard konden krijgen was de kleur van de vogeltjes, daar diep onder in de aarde.
Hoe kwamen die vogels in hemelsnaam aan gele veren? Ze waren toch diep onder de grond de pijp uit gegaan? Moesten ze dan niet zwart zijn? De wetenschap stond voor een raadsel. Hier hadden ze geen kaas van gegeten. De oplossing, de verklaring is tot op heden, in de moderne tijd, nog steeds niet gevonden. De wetenschapper die dit grote vraagstuk oplost, die wint de Nobelprijs, vast en zeker. Alleen welke? Die voor natuurkunde of die voor de vrede? Ach, het zal zowel de zwarte, zeur- als kanariepieten worst wezen. Marsepeinen worst.