12-03-2009

Mien Carnaval

Wat is dat voor een feest? Dat ieder jaar het Zuiden rept en roert en hartstocht passievol laat branden? Het is een feest voor gelijkgestemden, geworteld en gerijpt in tradities en rituelen. Een voorjaarsbode vol lichteuforie. Met viering van te strakke teugels. Een feest van emotie, met vette schmink, een glimlach rond de mond. Een feest van zoete nectar genuttigd onder een prille voorjaarszon.

Drie dagen lang ruist muziek meanderend door de oren. Vol van fanfare, tuba, slagwerk en trombone. Het Carnaval ligt verankerd in zuidelijke genen. Wordt wild romantisch doorgegeven, generatie op generatie. Voor niemand is er een ontkomen aan.
Ieder jaar ontluikt het lentefeest opnieuw, met slingers, maskers en ballonnen aan de muur. De carnavalsvierder laaft zich aan zoete melancholie en pulserend lentesap. Adrenaline stijgt dan dwars door bloed en dansende ledematen, rechtstreeks naar het hoofd.
Niet aflatende dorst wordt gelest met blond schuimend bier, witte wijn en zoete cola.

Carnaval is een feest van loutering en verkenning. Baas en werkman, man en vrouw, ze kruipen voor even in de huid van de ander. Bottom up en top down, all dressed up to impress. Clowneske metamorfoses en ludieke transformaties scheppen voorwaarden voor een glansrijk narrenspel.
De jaarlijkse zoektocht naar gepaste kledij biedt dolle pret. Zeeman, Kringloop, Action, Houtse Bazaar en internet, alles wordt afgestruind. Attributen worden wekenlang verzameld, allemaal ten dienste van een originele act.

Als Zweedse chef-kok is het niet lang zoeken. Een knuffelschildpad voor in de soep. Een koekenpan als plagend slagwerk. O ja, en pollepels, o zo multifunctioneel, als trommelstok of dirigentenstok of gewoon als microfoon. Een plastic Winchester en supermuppet Kermit, alles gaat mee.
Er wordt ook flink geknutseld. Een megagrote poffertjespan, van stevig karton en tape, doet dienst als dienblad én gitaar. Een verfemmer wordt omgetoverd tot giga peperbus. Ook een hakmes van karton beplakt met aluminiumfolie wordt niet vergeten. Een plastic tas vol bospeen, bleekselderij en radijs maakt de maskerade compleet.

De optocht is een groot kleur- en muziekfestijn met praalwagens, geinige groepen en leuke individuen. Het publiek is goed gemutst en verkeert in lichte vorm van extase. Snoep valt uit de hemel en wordt door grissende kinderhandjes gevangen. Mager verklede pubers zingen flink gepuist een balorig lied. Nonchalant leunend tegen een winkelwagen volgestouwd met kleine kratjes bier. De handen in de lucht geheven met blikjes Baf en Bull. Enkele verdwaalde Zeeuwen hebben het Carnaval niet helemaal begrepen en gooien het strooigoed met ferme worpen terug omhoog. De prinsen bukken van schrik en strijken verontwaardigd hun veren recht.

Een antieke bierwagen met Belgische paarden komt in zicht. De optocht nadert zijn einde. Het publiek zoekt zijn weg naar have en kroeg. Er wordt gefeest, gedanst en gezongen en iedereen houdt vol. Diep in de nacht breekt het theater van het leven helemaal los en vinden acts hun vervolmaking.
De chef-kok worshipt Kermit en schiet grimlachende carnavalsklanten met zijn Winchester, bedachtzaam van hun kruk. Poffertjespan, pollepel, zelfs Kermit, alles wordt bezongen. De hele kroeg gonst en glimlacht en schuddebuikt als een tevreden mens. Vriend en vijand zingen arm in arm hun laatste lied.

Gelouterd en voldaan keren carnavalsvierders lichtelijk aangeschoten richting huis. Even nog een hapje eten, wat slap geouwehoer en dan naar bed. De grijnzende maskers aan de muur knikken nog een laatste keer welterusten. Met muziek nagalmend in de oren duikt het moede lijf de koffer in. Het is weer voor een jaar gedaan. Wat rest is de herinnering, de foto’s en heel veel wee naar heim.
Lieve Carnaval, tot volgend jaar maar weer…


Mien


In oude Venlose Carnavalsliedjes wordt het Carnavalsgevoel mooi vertaald en bezongen.
Voor de liefhebber en dialectworstelaar hieronder de teksten van 11 juweeltjes.

Vastelaovund (Sjiengele sjiengele boem!)
Festina lente
Meuderke leef
Beer leedje
Det duit um ’t Veurjaor
De Twië einzame
Zing nog ens
Minsekinder waat ein maedje
Den alde kleiërkas
't Is gedaon
De Wortelepin