Ik tuur met een glazen blik. De autofocus heeft weer eens bezit genomen van mijn zijn. Zucht. Was ik maar. Het voelt nu even niet zo. Afwezig in mijn eigen bijzijn, zie ik mijn spiegelbeeld oplichten in de zwarte rechthoek die voor me staat.
Vaag gevangen in een voorzichtige contour herken ik mezelf amper. In het scherm verschijnt plots iemand achter mijn schouder. Ik herken mijn schoudercontour. Het is mijn baas. Eén van de velen. Hij vraagt waar ik mee bezig ben? Ik dacht het niet.
Niks, nakkes, nada, Mien? Is het weer zover? Op zoek naar de lanter en de fanter? Heb je ze al gevonden? Zal ik even helpen met zoeken? Plop. De schoudercontour is gevlogen. Dag baas. Heb ik dit gedroomd? Grote twijfel aan mezelf. Ach, was ik maar.
Troost vind ik in de gedachte dat ik ooit was. Met Ariel. Mijn favoriete engel. Lekker samen klotsen in een groene plastic bak. Dat waren nog eens tijden. Met een grote glimlach schuimen door het warme water. Glazig elkaars ruggen borstelen. En die van anderen. Stapelbord verliefd zijn.
Een dag lang samen naast elkaar in de kast staan. Dagdromen. Zo maar, in elkaars gedachten vervlochten zijn. Een dag lang geen gebruiksvoorwerp zijn. Een hele dag zonder lipstick in je nek. Turen door het vensterglas. De zon voelen schijnen op je glazen huid. Gewoon even zijn. Even gewoon. Gewoon. Samen even zijn. Even, niet oneven.
Twee handen glijden in mijn nek. Ze wrijven mijn gedachten door elkaar. Hutspot stijgt naar mijn hoofd. Ik kan niet meer denken. Alleen maar zijn. Ik wentel als een teef. De nekharen vlak gestreken. Mijn poriën gedrenkt in olie. Ik geef me over. Ik surrender.
Een beeld flitst op. Het schermt met mij. Het neemt mij op de hak. Dit ben jij. Koekenbakker. Overgeleverd aan mijn aantrekkingskracht. Ik zuig je binnen. In mijn diepe zwarte gat. Net zo lang totdat je bent. Ja, ja. Was je maar.