11-11-2013

Oma’tje lief

Het is weekend en Kees mag weer naar oma en opa. Dit keer zonder broer. Waarom weet Kees niet. Wat hij wel weet is dat mama weer ziek is. Papa is zelfs teruggeroepen van zijn werk. Het komt steeds vaker voor. Kees vindt het maar niks. Weer een heel weekend opgesloten bij opa en oma. Met zijn broer is dat nog wel leuk. Ze timmeren dan in het schuurtje van opa eerst houten zwaarden. Met de zwaarden spelen ze dan Floris de ridder. Dat doet Kees het liefste. Zijn broer speelt Sindela de tovenaar en Kees is Floris. Met een oude handdoek of laken om de schouders geknoopt, wanen ze zich koene ridders uit de middeleeuwen. Maar helaas is zijn broer er dit keer niet bij.

Gelukkig is het mooi weer en kan Kees in ieder geval naar buiten. Op pad met een glazen potje en een blaadje groen erin. Lieveheersbeestjes vangen. Die zitten op de rode prikstruiken. Prikstruiken die in de hele buurt bij oma en opa de kleine voortuintjes van elkaar scheiden. Al snel heeft Kees zijn potje vol met Lieveheersbeestjes. Trots laat ie het jampotje aan oma zien. Maar oma heeft geen tijd voor Kees. Zij is veel te druk met de zaterdagpoets. Het huis moet schoon. In oma’s huis gelden de regels van reinheid, rust en regelmaat. En opa, waar is opa? Die dut wat in zijn stoel. Ook daar kan Kees helemaal niets mee. De verveling slaat al gauw toe. Nog een uurtje en dan is het gelukkig etenstijd. Dan mag hij zijn handen weer wassen en netjes aan tafel zitten. Met mes en vork eten, zwijgzaam, want praten wordt aan tafel niet gedaan.

Vandaag heeft Kees een kou gevat. Daar weet oma wel raad mee. Op tijd naar bed, maar niet nadat de borst is ingewreven met een flinke partij dampo. Nu nog een flanellen lap om de borst en dan stevig onder de gesteven lakens en wollen deken in bed. Kees krijgt amper adem. En dat is niet van de verkoudheid. Wat verlangt hij naar zijn eigen bedje. Het stapelbed op de jongenskamer. En naar zijn broer, die altijd een verhaal verteld voor het slapen gaan. Meestal een spannend verhaal dat steevast eindigt met het eng zwaaien van zijn broer’s arm langs het bed. Dat vindt Kees doodeng. Maar zijn broer kan het plagen niet laten. Hij is niet voor niets een grote broer.

Zal Kees vanavond weer eng dromen? Hij weet het niet. Hij is bang van wel. Wordt het weer de grote witte lege ruimten droom, met onmetelijk licht en leegheid? Of droomt Kees weer van de school tegenover oma en opa. Waar hij stiekem op het dak is gekropen, maar niet meer vanaf durft omdat er rond de school enge honden lopen met bekken vol grote tanden. De honden laten hun tanden zien telkens als hij van het dak af wil kruipen. Bonkend met zijn hoofd in het kussen probeert Kees de slaap te vatten. Morgen is het zondag. Weer een trieste eenzame dag waarbij Kees zijn familie moet missen. Moet missen omdat mama ziek is. Maar wat heeft ze dan? Kees snapt er niets van. Uiteindelijk valt hij in slaap. Droomloos dit keer. Gelukkig maar.

De zondag is vandaag zonnig en vraagt zoals iedere zondag om zondagse kleren. Dat betekent oppassen wat je doet. Want zondagse kleren mogen absoluut niet vies worden. Zeker niet bij oma en opa. Vanmiddag gaan ze op bezoek bij een zus van oma. Die woont om de hoek. Er komen nog meer oude mensen. Kees weet wat er komen gaat en vreest nu al voor de middag. Maar hij ontkomt er niet aan. Het thee- en koffiekransje, inclusief mariakoekjesdip is nog maar amper gestart of oma vertelt aan iedereen hoe mooi Keesje zingen kan. Dwepend en doordringend vraagt ze Kees te zingen.

“Ga maar op tafel staan Keesje, je kunt het, toe maar.” Hij heeft geen keus en wordt in de sterke armen van de zwager van zijn oma op de tafel geplant. Het moet een vreemd gezicht zijn, denkt Kees. Gênant ook. Hij ziet zichzelf staan als klein jongetje midden op tafel in zondagse kleren, met blauwe ogen en blonde krullen en kwijlende oudjes om hem heen. Maar Kees laat zich niet kennen. Hij weet wat er van hem verwacht wordt. Uit volle borst zet hij in: “Oma’tje lief, blijf alstublieft. Heel lang bij ons, net zo lang als u leeft. U hoort bij mij, u bent van mij. Niemand als ik die zo’n oma’tje heeft.”

Applaus volgt. Kees krijgt een kleur. Hij weet niet goed of hij dit nu leuk vindt of niet. Maar in ieder geval is er aandacht. Zou hier de liefde voor het podium bij Kees geboren zijn? Kees weet het niet. Wat hij wel weet is dat er onmiddellijk een toegift moet volgen. Luidkeels zet hij in: “Mama …, je bent de liefste van de hele wereld. Mama, de allerliefste van de hele wereld. Later, wanneer ik ga trouwen. Zal ik een huisje gaan bouwen. Als je dan soms alleen zult zijn, kom dan bij mij in huis. Mama, de liefste van de wereld ben jij. Oh, lieve mama, je bent en blijft altijd een voorbeeld voor mij.” Snikkend vliegt Keesje van tafel. Dit keer komt het allemaal te dicht bij. Mama is ziek. En Keesje wil alleen nog maar bij mama zijn.