28-02-2015
Columns van Harrie (Februari 2015)
Kei slecht / Uitdaging van de maand / 02-02-2015
Er zijn momenten in het leven waarop een mens veel pech ervaart. En als het zover is, als het je overkomt, dan moet je ermee dealen. Ze zijn leerzaam dit soort momenten. Ik neem er altijd uitgebreid de tijd voor en laat zo’n moment goed indalen. Zodat het kan verankeren diep in mij. Ergens tussen hoofd en hart. Vlakbij mijn keelchakra. Ja, dat is een goede plek. Zodra het daar verankerd ligt is het ook weer eenvoudig op te roepen. Ik kan het moment dan meteen weer herbeleven. Belangrijk deze opslag en herbeleving van pech, je wordt er sterker van.
Zo’n pechmoment heb ik onlangs weer ervaren. Het vulde mij met kou tot diep in de tenen. Het overviel me spontaan tijdens een korte wandeling in mijn bos. Ik was niet blij en zag het gelukkig op tijd aankomen. Nu ligt de ervaring opgeslagen in mij. Ergens diep achter mijn huig. Een narrig pechmoment. Triest. Ik wil het met u delen, lieve lezer. Ik zal proberen het te omschrijven. Brizl djeu. Dat valt niet mee. Het beschrijven van deze trieste pech. Gris mich nich.
Daar lag het, voor me op de grond, uitgemeten, de valkuil. Ik struikelde er bijna over. Het raakte me, puur en rechtstreeks, in hoofd en hart. Een kuil, een val, niet te missen. Hij hoefde niets te zeggen, hij hoefde slechts te zijn. Gapend, zuigend, lonkend, vol pech. Intrinsiek doorleefd en volmaakt ontwikkeld. Kei slecht. Een zoveelste ontmoeting met mijn eigen valkuil. Niet te klein, niet te groot, perfect in zijn omvang, binnen zijn inhoud. Zowel in zijn innerlijk als uiterlijk, groot en klein. Onzekerheid, wanhoop, gevat in een groot gapend gat. Je moet het zien. Willen zien. Er overheen springen. De valkuil van brute pech.
Geschreven n.a.v. schrijfopdracht op ColumnX, van professioneel schrijfcoach Hella Kuipers (http://heldenreis.nl):
- Kopieer jouw 'blijde' opdracht van januari (zie Steengoed 13-01-2015). Je gaat met zo min mogelijk, maximaal 100, woorden de tekst aanpassen om de gebeurtenis totaal om te buigen naar iets vreselijks.
- Plak de januari-opdracht onder die van februari om het verschil nog duidelijker te maken.
- De uiteindelijke februari-uitdaging mag maximaal 300 woorden bevatten.
Malade du printemps / Uitdaging van de maand / 07-02-2015
Het is slecht weer in mijn donker slapend bos. De maan smijt vaal maanlicht door de vochtige ochtendlucht. De bomen en struiken vegen de winter uit hun oksels. Grauwe knoppen gedrenkt in natte dauw bezwijken onder het gewicht. Met diep gefrons laten ze zien dat de natuur nog wat wil rusten.
Ieder jaar weer hetzelfde verhaal. Ook voor de beesten. De rosse eekhoorn krult van ellende zijn plumostaart en wrijft zijn handjes zenuwachtig en bozig over elkaar. Hij is nog lang niet klaar voor grote schoonmaak en drammerig seksueel gestoei. Poetsen, neuken, beukennootjes eten, bah. Het leven is verschrikkelijk.
Vroeg in de ochtend piept de roodborst zijn keel aan gort en voert strijd in brem en forsythia. Hij jaagt dofzwarte merels en grijsbruine mussen uit hun wollig winterpak, de veren rechtop in de nek. Kop op jongens, griss mich nich, bewaar voor eventjes de vrede, de lente moet nog komen.
De poes van de achterburen beziet haar nieuwe territorium met strakke ogen. Zij is klaar voor de vogeljacht. Nonchalant likt ze haar poezenvacht. Gapend strekt de eik al zijn takken loom en grieperig in de zware lentelucht. Zijn schrale schorst kreunt hard van droogte. De wind waait alle bomenpelzen koud. De kat hikt een musje binnen.
Mijn bos schudt de laatste sporen van de winter uit haar ledematen. Het stemt mij triest. Ik ijl wat koortsig en fluit fugain met getuite lippen naar de stervende maan. Wintermoe voel ik mij. Zwaar, lui en mahlerig. Mijn voeten staan in brand. Ik dool en dans in driekwartsmaat een macabere dans. Malade du printemps. Brizzl djeu, het is nog lang niet licht.
Geschreven n.a.v. schrijfopdracht op ColumnX, van professioneel schrijfcoach Hella Kuipers (http://heldenreis.nl):
- Kopieer jouw 'blijde' opdracht van januari (zie Ballade du printemps 06-01-2015). Je gaat met zo min mogelijk, maximaal 100, woorden de tekst aanpassen om de gebeurtenis totaal om te buigen naar iets vreselijks.
- Plak de januari-opdracht onder die van februari om het verschil nog duidelijker te maken.
- De uiteindelijke februari-uitdaging mag maximaal 300 woorden bevatten.
Compote-theorie / Gein & Ongein / 17-02-2015
Heel Nederland lijdt er onder. Het bekijken, nuttigen en volledig opsouperen van kookprogramma’s op televisie. Heel Nederland bakt spruitjes, zo gezegd. Maar het kan nog erger. Neem nu het programma ‘Boer eet vrouw’. Nou ik kan u zeggen, lieve lezer, dat wordt gevreten. Men lust er pap van. Boeren lusten vrouwen rauw en vice versa. De boeren doen het op het veld en de vrouwen achter de televisie. Kwijl, kwijl, kwijl.
Het gaat in Nederland nergens anders meer over. Ook hier in mijn bos. Brizl djeu, gris mich nich. Er wordt in mijn bos stevig wat ‘afgeboerd’. Iedereen weet er zijn zegje over te doen. Het ‘boeren’ lijkt wel het nieuwe sporten, het nieuwe spelen. Geef het volk boer en spelen en het komt allemaal goed. Maar ik weet wel beter. Hier schuilt een gedachtengang achter, die dieper gaat dan wij bevroeden. Zelfs de politiek bemoeit zich er mee. Raadsvergaderingen worden simpelweg verschoven zodra de ‘Boer eet vrouw’-programmering vast staat. Kortom op die dag wordt er niet vergaderd. Zondag is boerdag. Kop op.
Maar er is nog iets anders aan de hand. De boeren ‘being there’, lijken zo’n beetje alle wijsheden in pacht te hebben. Complete volksstammen in Nederland stemmen hun gedrag af op deze nieuwe wijsheden. Links, rechts, jong, oud, arm en rijk. Agrarisch verworven inzichten bepalen en beheersen zowel de politieke als de economische agenda. De regisseur en scriptschrijvers van ‘Boer eet vrouw’ zijn de nieuwe spindoctors. Zij schrijven en oreren boerenpsalmen die er niet om liegen. Politiek en volk volgen gedwee. Niemand, maar werkelijk ook niemand doorziet de compôtetheorie die erachter schuil gaat. Selectieve collectieve cultivering van idealen en emoties.
Ik waarschuw u lieve lezers. De boeren slaan vroeg of laat al uw idealen en emoties tot moes. Tot appel-, peer- en spruitjesmoes. Ze sukkelen u in slaap. U denkt straks zelf niet meer na. U voelt zelf niets meer. Hoeft ook niet. Alles wordt voor u gevoeld en gedacht. Dat doen de televisieboeren en -vrouwen namelijk voor u. En eerlijk is eerlijk. Een beetje goede compôte is zo nu en dan niet te versmaden. In de praktijk bedoel ik dan.
Ben dus niet te streng voor uzelf en zondig zo af en toe. Maar hoedt u voor de achterliggende compôtetheorie. Die leidt niet alleen tot eenheidsworst, maar ook tot argwaan, jaloezie en verdeling. Het verscheurt. Pas dus op. Neem de compôtetheorie vooral niet te serieus. Zorg ervoor dat u over voldoende alternatieven beschikt. Bouw wat reserves in. Sla desnoods wat kookprogramma’s op, of wat dreigende rechter, tussen kunst en kitsch, puur als tegenwicht. Het moet. Voor uw eigen bestwil lezer. En blijven duimen lezer, opdat de ene wilde Geert de andere niet ontmoet. Kunstmatig opgehouden emo-huwelijken, daar wacht niemand op.
Geloof in on en bij / Gein & Ongein / 22-02-2015
Het is oorlog in mijn bos. Alle dieren maken ruzie. Een grote vloek. Ik kan het maar moeilijk aanzien. Gris mich nich. Ik zou het willen stoppen. Het zijn niet alleen de dieren uit mijn bos die oorlog voeren. Nee, sinds een paar maanden zie ik ook vreemde dieren mijn bos intrekken. Ze zetten alle middelen in om de boel op stelten te zetten. Vreemde tactieken zetten ze in. Naast de gebruikelijke. En dat allemaal vanwege geloofsovertuiging.
Ja, ja, de dieren zijn besmet met overtuiging, het lijken wel mensen. En die overtuiging is moordend. Onder de dieren zitten wrede creaturen die geweld niet schuwen. Verhuld in theedoeken en dekmantels brengen ze ongelovigen om. Ze bijten zich vast in ongeloof en twijfel en zuigen lijven en hoofden leeg tot op de bodem. Wie in on gelooft is de pineut. Aan bijgelovigen hebben ze ook een vreselijke hekel. Het bijgeloof ondermijnt de overtuiging in eigen geloof. Regelmatig laten ze dan ook bommetjes ontploffen. Onder alle bijennesten, onder de hoeders der natuur.
Wat ook opvalt is dat de oorlogszuchtige dieren allemaal beschikken over uitpuilende navels. Genetisch bepaald en doorgegeven. Dat helpt natuurlijk bij het staren. Een gebrek aan eigenliefde is datgene wat hen onderscheidt van de dieren in mijn bos. De vreemde dieren geloven alleen maar in een en hetzelfde opperwezen. Die schijnt een of andere hemel te beloven. Ik kan alleen maar zeggen: ‘Vooruit … kop op … alla … dat is zo jaren Middeleeuwen’. Het keert gewoon weer terug in onze bossen. Oorlog, beestachtig.
Kijk nu toch. Ze ontheiligen ons eigenste erfgoed. De dennen, de eiken, de beuken, ze moeten het allemaal ontgelden en gaan allemaal plat. Uit woede en ongeloof zetten de vreemde dieren hun tanden erin. Wie stopt deze occulte natuurbarbaren? Zaaien ze nog iets terug? Wat planten ze in ons hart en hoofd? Haat? Als compensatie voor verslagen natuur? Brizl djeu. Dat gaat niet gebeuren. Never nooit niet! We slaan gewoon terug met cultuur, onze tweede natuur. Dat zal ze leren. Blijf geloven in on en bij. Verdedig het met lijf en leden, hart, hoofd en ziel.
Columns van Harrie zijn geschreven aan tafel bij Mien. Harrie is een auteur en tafelvriend van Mien. Van november 2010 tot maart 2016 publiceerde Harrie ook columns op de website van ColumnX.
Harrie’s columns zijn gebaseerd op oude personages uit TV-series Catweazle en Doctor Who. De Britse acteurs Tom Baker en Geoffrey Bayldon vormen zijn inspiratiebron. Daarnaast maakt Harrie ook graag filosofische en sportieve uitstapjes.
Mien korte verhalen (16 t/m 30) met kleine grote waarheid
Geschreven tussen 01-02-2015 en 05-03-2015
16) Tafereel (01-02-2015)
Het middageten wordt in stilte genuttigd. Zo heet als de soep is, zo ijzig is de sfeer. De rook uit de soepborden slaat neer zodra mijn broer aan tafel schuift. Pa laat zijn afkeuring merken met een boze blik. Priemende ogen spreken boekdelen, duivels giftig.
“Kun je nou niet één keer op tijd komen?”
Mijn broer zwijgt met onverschilligheid.
“Had je je haren niet even kunnen kammen? Moet je eens zien hoe onverzorgd je eruit ziet, het is zondag, weet je?”
Mijn pa, in zondags pak met stropdas, lepelt langzaam zijn soep naar binnen. Ik zie de rook uit zijn oren komen.
“Heb je je tong verloren? Ik vraag je wat?”
Onverstoord eet broerlief verder. Voorovergebogen. Het grote peace-medaillon om zijn nek, hangt bijna in de soep.
“Hallo, ik vraag je wat, heb je niet eens het fatsoen om antwoord te geven? Ga eens even rechtop zitten als je eet. Je haren hangen bijna in het bord!”
Langzaam richt mijn broer het hoofd op en slaat met één hand zijn lange haardos achteloos naar achteren. Laatdunkend kijkt hij mijn vader aan.
“Man, zeur toch niet zo!”
Als een duvel uit de doos richt pa zich op en buigt voorover om mijn broer een draai om zijn oren te geven.
“Wat krijgen we nou? Jij … jij … Brutale vlegel …!”
De tafel is te lang en de klap mist doel. Broerlief is net op tijd naar achteren geschoten.
Compleet verbouwereerd door zijn falen en afgang, neemt pa plaats op zijn stoel. In al zijn woede leunt hij per ongeluk op zijn soepbord en trekt dit al zittend over zich heen. De tomatensoep spat spottend op zijn witte overhemd.
Het is doodstil aan tafel. Totdat mijn vader ineens begint te bulderen van de lach. En wij … wij bulderen mee. Heel even.
17) Opgesloten (03-02-2015)
We gaan logeren bij oma en opa. Het gaat niet goed met mams. De drukte van twee jonge kinderen is haar te veel. Weer naar opa en oma. Voor even leuk, daarna oersaai. Oma is streng en alleen maar bezig met huishouden. Opa zit alleen maar in zijn stoel of knutselt wat in zijn schuurtje. Bij dat laatste mogen we absoluut niet storen. Soms klinkt er een vloek uit de schuur. “Potverduuzemehhhhh …!” Weer een kromme roestige spijker die zich niet recht laat slaan.
In het kleine tuintje spelen mijn broer en ik voor de duizendste keer ridder Floris, met zelfgemaakte houten zwaarden en oude lakens die dienen als mantel. We vechten net zolang totdat een van de zwaarden in stukken valt. Daarna spelen we met de lakens ‘hutje’, onder de kleine tuintafel, tot oma ons binnenroept: “Eten, eerst handjes wassen!”
Snel ren ik naar de kleine badkamer met stenen lavet. Ik draai de deur op slot. Nog maar pas heb ik ontdekt hoe dat moet. Mijn sleutelfascinatie is meteen gevoed. Op mijn tenen kan ik net bij de kraan en was mijn handen. Als ik de deur wil opendraaien schiet paniek in mijn lijf. Ik krijg het slot niet open. Wat ik ook doe. Ik zet de sirene aan en huil mezelf schor.
Opa is wakker. Helaas valt er niet meer met mij te communiceren. Verlatingsangst verlamt mijn gedachten en handelen. De termen ‘links’ en ‘rechts’ hebben iedere betekenis verloren. Een ladder wordt van stal gehaald. Opa verschijnt voor het raam en wijst met zijn vingers. “Klink omhoog!” Opa maakt een draaibeweging en valt bijna van de trap. Aan de deur staat oma te roepen. “De sleutel naar links draaien!” Het komt niet binnen. En ik geraak niet buiten. Totdat … de sleutel ineens meegeeft. Eindelijk. Naar links? Geen idee. Iedereen blij.
18) Devil in his heart (06-02-2015)
Het is zondagochtend en ik blijf nog eventjes liggen. Heerlijk dromerig kneuteren, niks hoeven, niks moeten. Ik luister naar vertrouwde ochtendgeluiden. Haast onzichtbaar weggedoken onder mijn deken, kijk ik de kamer rond. Niemand die me ziet. Het voelt warm, vertrouwd en veilig. Donkere Alice Coopers kijken me vanaf posters aan de muur onheilspellend aan, slangen kronkelen rond zijn nek. In de ochtend doet het me niets. Mijn broers beschermen mij. Bij het slapen gaan wordt het een ander verhaal.
De Beatles zingen zachtjes door de kamer. ‘She’s got the devil in her heart … oh, no, no, no … ho … She’s gonna tear you heart apart … oh, no, no no.’ Ik neurie, fluisterend van binnen, de warme tonen mee. Ik ben nog niet in staat de tekst te verstaan, laat staan te begrijpen. Maar dat ie mooi is, dat weet ik zeker. ‘She’ll never hurt me, She won’t desert me, She’s an angel sent to me … She’s got the devil in her heart … No, no, no, this I can’t believe.’
Iedere zondagochtend wacht ik op dit lied. Het is zo mooi en voelt vertrouwd, als een warme oude jas. Mijn grote broer spaart ze allemaal, de Beatles, in een speciale platenkoffer. Maar alleen elpees met het originele labels, bij voorkeur Apple Records, Parlophone mag ook. Hij is een echte fan, perfectionist en zuinig. Niemand mag aan zijn elpees komen. Met een rood borsteltje kamt hij iedere elpee, zowel voor als na het draaien, volledig stofvrij. Daarna schuift hij uiterst voorzichtig de zwarte schijf in een papieren binnenhoes om hem vervolgens in de mond van de harde hoes te laten glijden.
De zondag hangt nog wat zwaar in de lucht, als een hangende kuil. Totdat mijn andere broer, de boven mij ligt, uit het stapelbed kruipt. We slapen met z’n drieën op een kamer. Door het vlechtwerk van de spiralen bodem zie ik het matras even op en neer veren. De kuil is weg. De lakens schieten los en maken van mijn bed een tent. ‘Hee, joh, trek dat laken eens naar boven, roep ik nog …’ Maar broer is al verdwenen. Richting badkamer. Grote broer zit intussen op zijn knieën voor de kaptafel. Hij kamt zijn haren netjes en plooit zijn stropdas. Het wil niet echt lukken. De spiegel fronst van ijdelheid en zucht. ‘She’s got the devil in her heart … No, no, no, this I can’t believe.’
http://www.beatlesbible.com/songs/devil-in-her-heart
http://youtu.be/oMOf6Vm3Ye8
19) Op de boerderij (10-02-2015)
De grote zomervakantie is aangebroken. Nog nooit zag ik er zo tegen op. Ik zit eigenlijk liever op school dan dat ik thuis ben. Thuis is het niet plezierig. Te veel rust of te veel stress. Het is uitgelaten druk op het schoolplein. Iedereen is blij dat het vakantie is. Met een bloempot in de hand loop ik naar huis. Het is een cactus met een klein roze bloempje. Die heeft niet zo veel zorg nodig. Ik meet mijn passen voorzichtig af, want ik wil niet dat het kleine bloempje eraf valt.
Bij thuiskomst zie ik een grote sporttas in de gang liggen. Dat is waar ook. Morgen ga ik op scoutingkamp. Sinds kort ben ik bij de welpen. We gaan naar de boerderij, op de fiets. Een week lang. Mijn zus gaat ook mee. Zij zit in de leiding. Dat komt goed uit. Zo kan ze een oogje in het zeil houden. De volgende dag is het bloedheet. Gelukkig is de fietstocht niet al te lang. De boerderij ligt verlaten tegen een bosrand. Ik voel me net als de andere kinderen wat onwennig en onzeker. De koeien zijn natuurlijk vet cool en een groot dik varken heeft net kleine biggetjes gekregen. Die mogen we even vasthouden. Wat knorren ze lief.
Thuis vonden ze het een goed idee om bij de scouting te gaan. De kinderen uit de groep ken ik nog niet zo goed. Dat vind ik best lastig. Ik draag veel verdriet me me mee. Mijn moeder is pas een jaar geleden overleden. Stiekem ben ik bang dat de kinderen dat zien, mijn verdriet, stil en teruggetrokken als ik ben. Gelukkig hebben we een hele lieve akela. Die geeft me zo af en toe een aai over mijn bol. Het schept meteen een band.
Het dag- en avondprogramma vliegen voorbij. We hebben kennis gemaakt met het boerenleven en leuke spellen gedaan. Binnen een aantal dagen zal een van de koeien een kalfje krijgen. Ik neem dit gegeven als een zoete droom mee mijn slaapzak in. We slapen naast de koeien. Ik hoor achter de muur de koeienkettingen zachtjes rinkelen. Het geeft een vertrouwd en gelukzalig gevoel. Als ik nu vanavond maar niet in bed plas? Mijn zus zal me vannacht nog een keer extra wakker maken. Voor de zekerheid.
Midden in de nacht schiet ik wakker, met tranen in mijn ogen. Gedroomd over mijn moeder. Ik kan het verdriet niet langer inhouden en ben ontroostbaar. Boos ook. Zomaar ineens. Hoe kan dat nou? Akela knielt naast me en vraagt waarom ik zo verdrietig ben. “Mam, mam, mam, mamma …”, kan ik alleen maar uitbrengen. Op de vraag of ze mijn zus erbij moet halen trek ik aan haar arm. “Nee, nee, nee …!” Uit boosheid, schaamte, of bescherming, ik weet en wil het niet. Akela weet wel beter en haalt mijn zus erbij. Samen huilen lucht op, voelt fijner, heel even.
20) Lopend vuur (14-02-2015)
Samen met mijn vriendje loop ik door het dorp. We krabben wat aan onze kont uit verveling. Wat zullen we vandaag toch eens gaan doen? Er staat midden in het dorp al een hele tijd een oude boerderij leeg. Compleet vervallen staat ie tussen hoog onkruid te wachten op … ja … op wat eigenlijk? In ieder geval heeft hij onze aandacht getrokken. We kruipen door een groot gat in het hek dat de boerderij omgeeft.
Met bonzend hart verkennen we de boerderij en verwonderen ons over de grootte er van. We zijn onder de indruk. Het ruikt muf, naar hout en droog hooi. Verder is het erg warm. Het is hartje zomer. Met een beetje fantasie zie ik een gezellig leven op de boerderij voor me. Zou dit de koeienstal zijn? Hee, kijk, een trap naar de zolder. Durven we erop? Beter van niet, de trap mist enkele sporten en de zolder oogt toch wel erg hoog.
Mijn vriendje stoot me aan en kijkt ondeugend. “Fikkie stoken?” Ondertussen haalt hij een doosje lucifers te voorschijn. Het hart in mijn keel probeert nu door mijn oren naar buiten te springen. “Ja, ja, doen we!” Samen zoeken we een geschikt plekje. We kijken ook goed of het vuur zonder belemmeringen omhoog kan. Dat hebben we geleerd bij de scouting. Daar in de hoek tegen de muur is een perfecte plek. We verzamelen wat droog hout en hooi en kijken elkaar aan, goedkeurend. De hens er in.
Fascinerend kijken we hoe het vuur langzaam om zich heen grijpt. Eerst heel klein, zich nestelend in het hooi … maar dan … ineens … jemig … er lijkt geen houden meer aan. De vlammen zijn ineens een halve meter hoog. Wat nu! De paniek slaat toe. We proberen het nog met een oude lap uit te slaan, maar dat wakkert het vuur alleen maar aan. We raken de controle volledig kwijt. Als bange honden vluchten we met de staart tussen de benen weg van de boerderij.
De vlammen slaan reeds hoog uit het raam en zoeken zich een weg naar het dak. Heel even blijven we, veilig op afstand, staren naar de ramp die zich voor onze ogen voltrekt. “Wegwezen, kom …!”, roept mijn vriendje. We rennen zo hard als we kunnen door het hoge onkruid. In de bewoonde wereld houden we onze pas in. Niemand mag onze paniek zien. We vluchten richting de friteskraam om de hoek. Daar houden we ons even koest.
Duizend gedachten flitsen door mijn hoofd. Stinken mijn kleren? Zal de boerderij helemaal afbranden? Waren er mensen aanwezig? Heeft iemand ons gezien? Even later horen we de brandweer met luide sirene. Bezoekers van de friteskraam lopen naar buiten. De brand moet ergens in de buurt zijn. Hopelijk hebben we geen roetvlekken in ons gezicht. Voor de zekerheid wrijf ik met een nat gespuwde zakdoek over mijn voorhoofd en wangen.
“Tegen niemand iets zeggen!”, spreken we met elkaar af. Het nieuws over de grote boerderijbrand gaat snel als een lopend vuurtje door het dorp en bereikt ook de friteskraam. Gelukkig zijn er geen gewonden. We houden onze mondjes dicht. Ik speel voorlopig niet meer met vuur. Zeker weten. “Wat ben jij laat, waar heb jij gezeten, wat heb jij uitgespookt?” Hoe zal ik straks antwoord geven op al die vragen? Ik probeer alvast wat antwoorden te verzinnen. Dat valt niet mee. Ik tril. De schrik zit er nog goed in.
21) Zuigend water (18-02-2015)
Een beetje verdwaald struin ik langs de oever van de Maas. Het water heeft een zuigende werking. Ondanks alle waarschuwingen schuim ik de waterkant af. Ik luister naar het klotsen van de golven. Die worden voortgestuwd door de grote riviersloepen op het water. De modderige oevers zijn hier en daar afgebrokkeld. Wilgenbosjes proberen laatste restjes zand met hun wortels vast te houden. Veel wortels liggen al bloot.
Ze mogen niet verdwijnen, de wilgenbosjes. Ze vormen pretvoedsel voor onze papegaai, Rico, de blauwvoorhoofdamazone. Met zijn kale grijze poten houdt hij de twijgen die mijn pa ieder weekend voor hem plukt stevig vast en pulkt met zijn snavel het zachte hart uit het hout. Blauwvoorhoofdamazone, ik zal die naam nooit meer vergeten. Net als Rico, papa’s gekooide piratenvogel.
De wortels en stronken die tussen het wilgenbos bloot liggen vormen voor mij een ideale springplank en landingsbasis. Het wilgenbos hangt half over het water. Zodra de golven door het wilgenbos klotsen zoek ik naar ideale landingsplaatsen om mijn voeten droog neer te zetten. Als ik dreig te vallen houd ik me vast aan de wilgentakken. Ik waan me een stoere piraat. Een piraat ver van huis. Rico zit denkbeeldig op mijn schouder en ik ga op zoek naar nieuwe uitdagingen.
Telkens als een grote riviersloep voorbij trekt en het water naar zich toe zuigt, tuur ik over het water en maak inschattingen. Hoe ver kan ik vanaf de oever over de bodem van de rivier het terugtrekkend water volgen? Hoeveel seconden heb ik om op tijd terug te rennen richting oever, zonder ingesloten te worden door vloedgolven die mij woest van opzij en van achteren proberen te omsingelen?
Vandaag is het druk verkeer op het water. Van al het gespring en alle overwegingen word ik al snel moe. Het is ook al laat. Nog een keer wil ik een grote slag slaan. Ik wacht op een grote boot. Daar komt ie. Zie ik het goed? Het zijn er twee. Van beiden kanten glijden piratenschepen door het water. Ik hoor kleine en grote kiezels onder en achter de waterspiegel stevig wegrollen. Ze worden mee gezogen door de stroming. Het maakt een snerpend geluid. Dit wordt een grote vloedgolf. Zeker weten. Ik ren achter het zuigende water aan. Nog effe. En … terug … terug … ik moet terug!
Het water komt nu heel snel. De golven zijn groter dan anders en ze komen van twee kanten. Waar moet ik naar toe? Ik ben het even kwijt. Ik zie bij het terugrennen rechts van mij de golven al tegen de oever beuken. Het water klotst omhoog en slaat de oever stuk. Ik schrik. Dit is heftig. Aan de linkerkant schuin achter mij komt nu ook een grote golf opzetten. Ik mag niet langer twijfelen. De golf en ik zijn beiden zo’n drie meter verwijderd van de oever. Ik kom amper vooruit op de kiezels die onder mijn voeten met mij mee rollen richting oever.
Dan voel ik ineens het water in mijn broek lopen. De golf beukt tegen mijn knieën aan en slaat me bijna onderuit. Ik kan me nog net vastklampen aan wat lange graspollen op de oever. In de kraag van mijn jas kruipt plots een hand. Een oude man buigt zich voorover en trekt me de kant op. “Hebbes … net op tijd, menneke! Ehhh … wat … zie ik het goed? Ben jij niet die kleinste van Mien familie? Vorige maand heb ik hier jouw broer nog uit het water gevist. Die was echt bijna verdronken … Jongens, jongens, toch … Leren jullie het dan nooit! Die Maas, die is gevaarlijk. Met al die schepen en zijn onderstroom!”
22) Hulppiet (18-02-2015)
Het zijn spannende dagen vlak voor Sinterklaas. Op de kleuterschool is het lekker warm. We hebben de afgelopen weken zwarte Pieten uit het karton geprikt en de ramen hangen vol met Sinterklazen. De Sint zal nu toch zeker wel komen? Door het schoolgebouw klinkt plots flink geraas. De juf van de eerste kleuterklas komt ons halen.
Alle kinderen verzamelen zich in de grote speelzaal. Sinterklaas kan ieder moment binnenkomen. Vol spanning wachten we af. Daar springen de eerste Pieten al binnen. Ze dragen grote jute zakken, buitelen door de klas, zwaaien met hun roe en gooien keihard met pepernoten en suikergoed. Het klettert via de muren en het schoolbord, omlaag tegen de vloer. Met z’n allen zingen we keihard: “Sinterklaasje, kom maar binnen met je knecht …!”
Van recht zitten is geen sprake. De hoofdjuf vraagt om stilte. Sinterklaas heeft een belangrijke boodschap. Hij is op zoek naar een Hulppiet. Er is een Piet ziek geworden. ‘Dat wil ik!’ denk ik stilletjes. We gaan een wedstrijdje houden. Vier kinderen mogen meedoen. Snel bedenk ik een list. Ik wil niet dat Chrisje mee doet, die wint altijd.
‘Pets!’, zonder dat iemand het ziet plet ik met een vlakke hand, mijn zachte kauwgom boven op Chrisje’s hoofd. Het kauwgom plakt in zijn haar. Op het moment dat de juf vraagt om vingers op te steken, wie mee wil doen, draait Chris zich om, op zoek naar zijn belager. Zittend op mijn knieën, steek ik snel mijn arm omhoog en ondersteun deze met mijn andere arm, om nog hoger te reiken. “Ik, ik!”, roep ik zo hard ik kan. “Kies mij!” Nu maar hopen dat de juf me hoort en ziet. En ja hoor. Ik word gekozen, samen met drie andere kinderen.
Snel overwin ik mijn diepgewortelde angst voor Sinterklaas. Als bijna Hulppiet kan ik moeilijk bang blijven voor die man? We krijgen allemaal opdrachten. De gele lijnen op de vloer stellen daken voor. We moeten Sinterklaas laten zien dat we daar goed overheen kunnen lopen, zonder er vanaf te vallen. We slagen allemaal. Spannend. Ook de vragen van Sinterklaas weten we allemaal goed te beantwoorden. Wat nu? Een laatste vraag. Wat is de lievelingskleur van Sinterklaas? “Geel, geel, geel!”, roep ik keihard. En dat is goed.
Ik geloof het nog amper. Ik word Hulppiet. Trots als een pauw laat ik me zwart schminken. Snel krijg ik een kleine pofbroek, met bijbehorende blouse en een Pietenmantel aangemeten. Een mooie Pietenpet met grote veer maakt mijn pak compleet. Grote Piet duwt een veel te grote jute zak vol snoepgoed in mijn kleine knuisten. “Niet allemaal in een keer uitstrooien hoor!” Grapt ie naar mij. “Kom op vooruit, we gaan eerst naar de jongens- en dan naar de meisjesschool”. De kleuterschool ligt in het midden.
Al in de eerste klas gooi ik mijn zak vol enthousiasme half leeg. Wat een lol. Ik zie grote Piet naar me lachen en ook Sinterklaas heeft het niet meer. De altijd strak en streng voor zich uitkijkende oude man draagt ineens een grote glimlach in zijn baard. Ik begrijp er niets van. Terwijl ik langs de schoolbankjes huppel hoor ik een aantal kinderen tegen elkaar zeggen: “Hee, dat is die kleine van Familie Mien!” Ik geef niets om het gesmoes. Voor mij is dit een van de gelukkigste dagen van mijn leven. Dat neemt niemand mij meer af. Zo hard als ik kan gooi ik nog wat extra suikergoed richting het roddelclubje. Van schrik vallen ze bijna achterover. Lekker puh. Thuis van school, laat ik vol trots mijn Pietendiploma aan mama zien. Mijn schoen is helaas nog leeg.
23) 1 April (19-02-2015)
Het is vandaag 1 april, opletten geblazen dus. Ze houden mij vandaag niet voor de gek. De aanval is de beste verdediging. Maar ik kom niet verder dan een flauwe eeuwenoude losse schoenvetermop. Wie trapt daar nu in? Vorig jaar nog geprobeerd de losse schoenvetermop om te bouwen naar een vaste. Hoe? Door onder de eettafel, de schoenveters van de linkerschoen van mijn broer vast te strikken aan zijn rechterschoen, via de tafelpoot en stevig met een dubbele knoop. Succes verzekerd. Het leverde mij een draai om mijn oren op en mijn broer een bloedneus. Idioot. Wie valt er nu op zijn neus?
De hele dag houd ik iedereen scherp in de gaten. Mij houden ze niet voor de gek. Op school gebeurt niet veel. Niemand lijkt met 1 april bezig te zijn. Tussen de middag ga ik thuis eten. Mijn pa schuift dan ook altijd aan. Of mijn broer even blauw motorwater wil halen bij de garagehouder. Ik zie grote broer en zus aan tafel knipogen naar elkaar. De eerste aprilgrap is in de maak. Mijn broer blijft lang weg. Er is toch niets gebeurd? Ah, daar is ie. Nonchalant schuift ie aan tafel. “En … hadden ze nog blauw motorwater?” Pa kan zijn lach nauwelijks onderdrukken. “Uitverkocht …!”, antwoordt mijn broer met een onbewogen gezicht. “Voor de moeite heb ik van het geld een Mars gekocht. Dat is toch oké, pa?” Van de garagehouder horen we later het hele verhaal. Mijn broer is eerst doorgestuurd naar de drogist en vervolgens naar de verfwinkel. Dat verdient zeker een Mars.
Ik ben nu extra op mijn hoede. Dit gaat mij niet gebeuren. Zo’n flauwe grap. Als ik na school thuiskom is mijn pa druk bezig met klussen. Hij heeft de middag vrij genomen. De slaapkamer van mijn zus is toe aan een schilderbeurt. Maar eerst drinken we aan tafel thee en koffie. Of ik daarna even een plintenladdertje wil halen, pa kan er anders niet goed bij. Logisch. Zo gezegd, zo gedaan. “Waar moet ik dat halen, pa?” “Ik denk dat je die het beste bij de verfwinkel kunt halen.”
“Verkoopt u ook plintenladdertjes meneer?” De man aan de toonbank kijkt me met een grote glimlach aan. “Nee, jongen, die verkopen wij niet, maar misschien kun je het eens proberen bij de fietsenmaker, die verkoopt van alles en nog wat. Succes.” Bij de fietsenmaker een stukje verder. “Meneer, meneer, ik ben op zoek naar een plintenladdertje.” Weer een vette glimlach, wat zijn de mensen aardig vandaag. “Oeps, de laatste zojuist verkocht. Probeer het eens bij de stoffenwinkel, hier om de hoek, die zijn gespecialiseerd in ladders!” “Mevrouw, mevrouw, mijn vader heeft een plintenladder nodig, verkoopt u die?” Zurig antwoordt de vrouw: “Nee, die verkopen wij niet! Probeer het eens bij de drogist.”
Ook de drogist en de bakker verkopen helaas geen plintenladders. Ik geef het op en loop teleurgesteld naar huis. Ik kan mijn pa niet helpen. Ik vraag me nu serieus af hoe zo’n plintenladder er eigenlijk uitziet. ‘Hoe groot ie is? Kan ik hem wel dragen? Waarvoor wordt ie nu precies gebruikt? Had ik wel genoeg geld bij me?’ Thuis vind ik de oplossing op al mijn vragen. Ik ben er keihard ingetrapt. Wat een oen! De hele familie ligt dubbel van het lachen. Het verklaart meteen ook waarom ik tot de dag van vandaag weiger plinten te schilderen. Het zit te diep!
24) Verstoppertje (24-02-2015)
Ik lig onder een struik en weet het honderd procent zeker. Er is niemand die me kan zien. De grote truc is om zo lang mogelijk te blijven liggen. Maar ook weer niet zo lang dat ik als laatste overblijf. Het is nog lang en ver naar de pot. Ik maak voor mezelf een berekening en teken de weg in gedachten uit.
Ik moet wachten tot de zoeker ver genoeg van de pot verwijderd is. Bij voorkeur in tegengestelde richting. Het probleem alleen is, ik kan dat niet zien. De pot is om de hoek. Het aftellen is al afgelopen. Is de zoeker al op zoek? En wat voor zoeker is het? Meer een potbewaker dan een zoeker? Dan kan het lang duren. Ik luister met gespitste oren. Probeer euforische ontdek- en verraadgeluiden te detecteren. Wat duurt het lang dit keer.
Vanaf de plek waar ik nu lig is het minstens vijftig passen lopen. Ik kan natuurlijk alvast naar de hoek lopen. Dan heb ik de helft van de afstand al gewonnen. Maar stel dat de potbewaker dat vanaf de andere kant ook doet? Nee, Mien, even geduld bewaren. Hoe moeilijk het ook is.
Aha, daar hoor ik het eerste ontdekgeluid. Het klinkt dichtbij, vlak om de hoek. De verstopper loopt harder dan de zoeker. Die is binnen. De zoeker komt terug, ik hoor het. Snel trek ik wat gebladerte over me heen. Ik duw de steel met bladeren tegen de grond zodat de struik niet meer beweegt. Ik kan nu niets meer zien. Toch weet ik dat de zoeker in de buurt is. Ik voel het, maar durf niet te kijken.
Doodstil houd ik me. De stilte wordt verbroken door een vreemd rinkelend geluid. Even later hoor ik iemand persgeluidjes maken. Wat is dat nu? Het rinkelend geluid herhaalt zich, gevolgd door een doffe plof. Dan blijft het stil. Lang stil. Ik hou het niet meer uit en besluit mijn kans te wagen. It’s now or never. Ik spring onder mijn struik vandaan en ren zo vlug als een haas richting hoek.
Al mijn zintuigen slaan op tilt. Zo ook mijn neus. Mijn god wat een lucht hangt hier. Het ruikt naar poep. Verse poep. Wegwezen denk ik. Zo hard als ik kan ren ik de hoek om. Wat ik dan zie kan ik amper geloven. Uit het bosschage grenzend aan de muur steken twee benen. Ik herken die benen. Ze zijn van de zoeker, de potbewaker. Naast de zoeker ligt een grote drol, een grote dampende mensendrol. Iiieeekkk, het is niet waar! Walging verstrooit mijn handelen. Wat moet ik doen? Hulp inschakelen of afkloppen?
25) De grote oversteek (25-02-2015)
Langzaam wordt het tijd om de buurt eens wat beter te verkennen. Ik ken zowat iedere stoeptegel in de omliggende straten en bijna alle stenen in de muur zijn mij ook bekend. Hoe vaak heb ik die muren niet gestreeld? Uit verveling, saai. Voor mij lonkt een weg, een grote weg, een verboden weg. Zal ik oversteken? Niemand die mij ziet.
Een zijde van de verboden weg ken ik op mijn duimpje. Het is de schoolzijde. Door de week loop ik daar via de sigarenboer, de apotheek, de kledingwinkel, de fietsenzaak en niet te vergeten de snoepwinkel en de fritesboer, naar school. Deze wegzijde is vertrouwd. Dat geldt niet voor de overkant. Die ligt altijd in de zon. Hij lonkt, alweer. Vandaag waag ik het erop. Beurtelings kijk ik links, rechts en weer links en steek over. Het is me meer dan honderd keer ingegeven.
Stout klopt het bloed in mijn hoofd en aderen. Maar niet lang. De nieuwsgierigheid wint het al snel van mijn bloedgebonk. Eerst maar eens dat grote ding verkennen, de kerk met zijn grote grasveld. Daar waar broerlief met zijn vriendjes dagelijks de muren geselt met een voetbal. Dat mag niet. Zou de buurtwachter op de loer liggen? Ik hoop van niet. Dan houdt mijn ontdekkingsreis bij deze op.
Vanaf de kerk loop ik richting school. Maar dan via de andere zijde. De school lijkt van deze kant enorm groot. En daar die school daar verderop die ken ik niet. Is dat niet de school van mijn zus? Vast. Op een klein pleintje zie ik wat kinderen rolschaatsen. Dat wil ik ook. De rolschaatsen maken flink lawaai. Dat komt door de ijzeren wieltjes. Daar waar de stoep wat ongelijk is vallen de rolschaatsers bijna om. Ze stuiteren af en toe wat omhoog en landen met knikkende knieën.
Ik kom bij een andere drukke straat. Met stoplicht. Het begint al wat te schemeren. Zal ik deze ook nog oversteken? Wel spannend zo’n stoplicht. Ik ga op mijn tenen staan en druk op het knopje. Dat heb ik mama ook al eens zien doen. “Het is groen jongen, je kunt doorlopen!” Een dikke vrouw kijkt me vriendelijk aan. “Zo laat nog op straat, moet jij niet eten?” “Nee hoor, ik loop naar huis!”
Ik dwaal door wat kleine straatjes. Ze komen me steeds onbekender voor. Ik ben omsloten door grote witte huizen. Die heb ik nog nooit gezien. Het is intussen al donker geworden. De auto’s op straat schijnen met hun lichten vals in mijn gezicht. Ik heb het koud. Waar ben ik? Ongerustheid begint bezit van mij te nemen. In geen velden of wegen zie ik herkenningspunten. Alleen maar vreemde huizen met grote gazonnen.
Het besef is daar. Ik ben verdwaald. Wind en kou bevriezen mijn angst en tranen. Ik durf geen kant meer op. Seconden lijken minuten. Minuten lijken uren. Plots herken ik achter mij een stem. “Ben jij misschien verdwaald?” De dikke vrouw staat achter mij. Is ze mij gevolgd? “Hoe heet jij, jongen?” De vrouw bukt langzaam naar mij voorover. ‘Niet met vreemde praten …! ‘, roept een stemmetje in mij. “Waar woon je, lieverd, god wat heb jij het koud, rustig maar, ik doe je niets!” De vrouw wrijft mijn koude handjes warm. Wat lief. Ik kan en durf geen woord uit te brengen. Ik wil het wel.
“We zullen eerst eens even naar mijn huis lopen, jongeman, dan krijg je het wat warmer. Kom maar mee!” Ik word getrakteerd op thee en koekjes, maar durf nog steeds niets te zeggen. “Nou vertel me eens, hoe heet jij?” Aarzelend mompel ik haast onverstaanbaar: “Mien, mevrouw!” “En wat is jouw achternaam?” “Weet ik niet!” “En waar woon jij?” Ik kan er niet meer opkomen. Hoezeer ik mijn best ook doe. ‘Links, rechts, links’ dat is makkelijk te onthouden, maar hoe heet die straat nu ook alweer? “Ik weet het mevrouw … Gazellestraat … Ido Gazellestraat …!”
De dikke vrouw maakt een klein vreugdedansje. En ik doe mee. Ik mag achterop haar fiets in een veel te grote jas. Dat voelt heel even oké. Totdat we ons huis naderen. Wat zullen ze kwaad zijn op mij. Wat ben ik stout geweest. De dikke vrouw belt aan. Nog voor de deurbel rinkelt valt de deur al open. Mams in volle tranen en paps met ongeruste blik, hijsen mij in hun armen omhoog. “Mien toch, lieve Mien, waar was je …!?”
26) Op hockey (26-02-2015)
Aangespoord door mijn beide broers krijg ik een veel te grote hockeystick in mijn handen gedrukt.In de kiezels van een veel te kleine tuin schep ik een aantal dagen kilo’s steen. De nieuwe witte hardkurken hockeybal blijft gelukkig herkenbaar door zijn afwijkend formaat. Ik oefen zo hard met stick en bal dat de witte verf in korte tijd van de hockeybal vliegt. Ik heb het spelletje snel door. Helaas past de stick niet goed bij mijn lichaam en stuntel ik wat met afstand en lengte. Mijn broers leren me de kneepjes van het hockeyvak. Ik word ingewijd in bully’s en in backhands. Het hoog houden van de bal op mijn veel te grote stick blijft een grote uitdaging. Dat lukt nog niet echt.
De overstap van voetbal naar hockey is mijn broers goed bevallen. Ik popel om in hun voetsporen te treden maar ben helaas nog wat te jong.Ik kan niet wachten tot ik zes jaar oud word en zeur mijn vader de oren van het hoofd. Gedrevenheid en passie worden maar moeilijk getemd. Mijn broers vinden het prachtig en blijven me aanmoedigen. Ik mag op zaterdag mee naar de hockeyclub, om te kijken naar hun wedstrijden. Zodra de wedstrijden zijn afgelopen ren ik naar ze toe en vraag of ik een stick mag lenen. Nu kan ik eindelijk op goal slaan, samen met wat leeftijdgenootjes. Keileuk. De hockeyclub ligt midden in een volksbuurt. Mijn vader heb ik horen vertellen dat de club niet elitair is. Ik heb geen idee wat dat betekent, kan me ook niet boeien. Het enige wat ik wil is ravotten met stick en bal en zo hard mogelijk slaan op goal.
Al gauw word ik zes en nu mag ik echt op hockey. Apetrots ben ik op het rode shirt met ronde witte hals, de witte sportbroek en de rode kousen met witte bies. De kleuren van de hockeyclub. Ook krijgt mijn vader in de sportwinkel nog een wit embleem mee. Dat moet nog op het shirt genaaid worden. Maar het meest trots ben ik natuurlijk op mijn spiksplinternieuw hockeystick. Een lang gedroomde hockeystick die mij past. Scheenbeschermers krijg ik er ook bij. Donderdagavond heb ik de eerste training, bij de F-jes. Iedere dag oefen ik met de bal hooghouden op mijn nieuwe stick. Dat is goed voor het balgevoel, zo vertellen mijn broers. Ook oefen ik met bal en stick op de grond. Ik tik de bal beurtelings van de forehand naar de backhand. De stick twirrelt door mijn rechterhand men met de linker geef ik telkens gedoseerd gas. Wat is dit spelletje leuk. Ik trek de bal van links naar rechts en van voor naar achter, wip hem op mijn stick en tel het aantal keren dat ik de bal hoog houd. Al meer dan tien keer.
Ik kan alleen op straat oefenen, want er is geen grasveld in de buurt. Mijn vader vindt dat helemaal niks. De stick schuurt over de grond en slijt snel. Hij vind dat ik zuiniger moet zijn op de nieuwe stick. Met tegenzin ruil ik hem in tegen een oude stick van mijn broer. Maar die is eigenlijk veel te lang. Nu ik de techniek meer onder de knie heb begint de last die ik heb van de grote lengte te irriteren. Dan maar het balletje hooghouden. Ook dat gaat lastiger, want de stick weegt veel zwaarder dan mijn eigen stick. Ik heb niet in de gaten dat door deze ongemakken mijn techniek en kracht juist toenemen. Vanavond mag ik voor het eerst naar de training. Best wel spannend.
Een uur voordat de training begint sta ik al klaar. In vol ornaat met mijn nieuwe hockeykleren aan. Een trainingsjack is niet nodig. Het is best warm. Popelend loop ik veel te vroeg aan. Ik ben de eerste die aanwezig is bij de training. Al snel leer ik de trainer en de kinderen kennen. We leren overslaan en met de bal dribbelen. Ook krijgen we de eerste beginselen van het pushen aangeleerd. Best moeilijk. De bal stuitert vaak de struiken in. Maar dat vind ik helemaal niet erg. Het gras en de struiken ruiken heerlijk. Ik snuif de avonddauw naar binnen en voel mijn lijf lekker moe worden. Aan het einde van de training doen we nog even wedstrijdje. Zes tegen zes op kleine goals. De trainer doet ook mee. Hij is speler van het eerste herenelftal. Dat hebben mijn broers me verteld. Wat is ie goed. Even let de trainer niet op. Ik ontfutsel hem de bal en ren snel naar de goal. Juist op tijd haalt ie mij in en legt zijn stick voor de bal. Net geen goal gescoord, jammer. Een beetje verstrooid kijkt hij mij aan en zegt: “Jij kunt hockeyen!?”
27) Onweer (26-02-2015)
Het is een warme zomeravond en ik kan de slaap niet vatten. De lakens heb ik met mijn voeten weggeschopt. Dorst plakt in mijn keel. Een half uur geleden heb ik nog wat water mogen drinken, niet te veel, want anders plas ik in bed. Wat is het toch verschrikkelijk heet. De ramen en gordijnen zijn dicht. Dat is beter zo, het houdt de warmte buiten. In de verte hoor ik het rommelen. Er is onweer op komst.
De deur van de slaapkamer staat open en het licht op de gang is aan. Zo kan ik de geluiden van gezelligheid, die nu en dan, van beneden langs de trap omhoog klimmen, stiekem meepikken. Het lukt alleen als ik heel goed luister. Het geeft een vertrouwd gevoel, ondanks dat het onweer nadert. Af en toe schiet een bliksemlicht als enge voorbode de slaapkamer binnen. Ik tel de seconden af en wacht op de eerste knal. Die blijft uit. Bij iedere lichtflits trek ik snel het kussen over mijn hoofd. Het licht weerkaatst namelijk op de enge posters van Alice Cooper aan de muur. Met zijn zwartgeverfde ogen en enge slangen om zijn nek, kijkt de freak me doordringend aan.
Af en toe rijdt er een auto door de straat. Vanonder mijn kussen volg ik het licht van de koplampen dat van links naar rechts over de grijze gordijnen schijnt. Het licht trekt in een grote boog door de kamer. Ik tel het aantal auto’s op eenzelfde manier zoals ik soms de schaapjes tel. Gewoon om in slaap te kunnen vallen. De gedachte aan naderend onweer maakt dat ik al snel de tel kwijt raak. De zomeravond lijkt een eeuwigheid te duren. De gezelligheidsgeluiden beneden zwellen aan. Ik voel me eenzaam en jaloers. Bang ook, voor het onweer dat nu erg dichtbij komt. Maar ik durf niet uit bed te stappen.
Een harde knal laat me eventjes stuiteren op bed. Ik heb dit keer geen waarschuwende lichtflits gezien. Wel is het gaan waaien. Regen striemt hard tegen het raam. De donder rolt zwaar door de lucht, grommend als een reusachtige hond. Eigenlijk zou ik enorm bang moeten zijn. Vreemd genoeg is dat niet meer het geval. Ik lijk mijn angst overwonnen te hebben. Ik wil naar buiten kijken, zien hoe de regen de straten schoon spoelt. Vorige week stonden de straten tijdens een hoosbui nog volledig blank. Zou dat nu weer zijn?
Ik kruip uit bed en duw mijn neus en hoofd tussen de vensterbank en de gordijnen voorzichtig omhoog. Ik wil niet dat iemand mij kan zien van buiten. Eigenlijk behoor ik in bed te liggen en te slapen. De regen kletst buiten keihard op straat en op een auto aan de overkant. Een nieuwe harde knal volgt, dit keer met lichtflits. In het lichtschijnsel zie ik een man in de auto voorovergebogen met zijn hoofd op het stuur liggen. Het hart klopt ineens in mijn keel. Wat is hier aan de hand? Wat doen die auto en die man daar? Zou die … zou die … nee … nee … dat kan niet … door de bliksem geraakt zijn …? Bewegingsloos blijft de man. Wat moet ik doen? Ik wacht nog twee donderslagen af en ren dan naar beneden.
“Pap, pap, kom eens gauw kijken, er ligt buiten een man in de auto. Wat doet ie man daar? Is ie dood?” De hele familie rent nu mee naar boven. Pa, ma, broers en zus. Beurtelings kijken we uit het raam. Spannend. De man in de auto beweegt nog geen centimeter. Na vijf minuten neemt mijn vader een besluit. “Allemaal hier blijven, ik ga even kijken wat er precies aan de hand is.” We zien pa naar buiten lopen en op de raam van de auto tikken. Er gebeurt helemaal niets. Pa klopt wat harder op de raam, dit keer met zijn zegelring. Er lijkt beweging te komen achter het stuur. De man kijkt heel even op. Hij leeft dus nog. Gelukkig maar.
Al snel laat hij zijn hoofd weer op het stuur vallen. Pa doet de deur van de auto open en stoot de man aan. Door de stoot schudt zijn hoofd wat op en neer. Het is een eng gezicht. Mijn moeder besluit de gordijnen voor onze neus dicht te trekken en maant ons weer naar bed te gaan. “Hallo, mams, ik ben bang. Ik wil zien wat er aan de hand is buiten.” Maar mams is onverbiddelijk. “Dat is niets voor kleine kinderen. En nu slapen!” Mijn broers en zus hebben hun hoofd alweer achter het gordijn gestoken. “Hij staat op! Kijk, kijk, hij wankelt!”
De man houdt zich rechtop vast aan de auto. Mijn vader staat achter hem. De man leunt nu met twee armen tegen de auto en wiebelt wat op en neer. Ineens draait hij zich van de auto weg, loopt een pas opzij en buigt voorover. Mijn vader springt bij hem weg. Een enorme vloed braaksel spuwt uit de mond van de man. “Ach, kijk nou …”, roept mijn moeder nuchter, “… die heeft te veel gedronken, die is niet dood … en nu allemaal naar bed!”.
28) Zaterdagavond (03-03-2015)
De haren gewassen, de nagels geknipt, verse pyjama aan, de zaterdagavond kan beginnen. Langzaam druipen mijn broers de woonkamer binnen en zoeken een plaatsje op de bank. De stoelen zijn gereserveerd voor ma en pa. Klaar voor een ontspannen zaterdagavond televisie. De hele familie ruikt naar Andrélon. Op tafel staan kleine bakjes, pastelkleurig, met daarin afgemeten handjes zoute pinda´s. Ik mag er nog niet aankomen. Eerst moet iedereen beneden zijn. Ik zie al uit naar het glaasje sinas dat zo meteen wordt ingeschonken. De pinda´s lonken. Straks komt ‘Een van de Acht’ met Mies Bouwman, moeder des vaderlands. We zijn bijna compleet. Mijn zus doet er weer het langste over. Haar lange paardenstaart geeft altijd oponthoud. Samen met mijn broers en zus vecht ik om de fijnste plek op de bank. “En nu ophouden!”, roept mijn vader als het dreinen over dreigt te gaan in oorlog. De sinas komt eraan en op de televisie verschijnt een vrouw met donker haar, een superbrede glimlach en pretoogjes. Mies! De zaterdagavond kan beginnen.
Van dit moment kan ik altijd zo genieten. Met z’n allen verzameld rond de televisie, in een lekkere warme vers gestreken pyjama met pinda’s om te knabbelen, een glaasje bruisende sinas om stukjes pinda’s tussen de tanden weg te spoelen en Mies op televisie, die alle kandidaten aan ons voorstelt. De hele familie zit in aanvalsstand om als eerste de vragen van Mies te beantwoorden, liefst nog voor de vragen aan de kandidaten zijn gesteld. Het geeft me een haast onbeschrijfbaar thuisgevoel. Natuurlijk doen Mies en de kandidaten het goed. Braaf, netjes en voorspelbaar, net als wij. Het voelt vertrouwd. Helaas voor mij nadert de quiz het einde. Leuke dingen gaan altijd veel te snel voorbij. Gelukkig mag de leukste kandidaat als winnaar meedoen aan het klapstuk van de quiz, de lopende band, het leukste raadspel ooit verzonnen. De te onthouden artikelen vliegen op de band aan onze ogen voorbij. Niet vergeten het vraagteken te houden. En wat is dat nu voor een raar ding? Ook onthouden, want dat staat vast model voor een van de hoofdprijzen.
De winnaar weet veel artikelen op te noemen en gaat overladen met cadeaus naar huis. Een gevoel van spanning neemt bezit van mij. Zouden ze mij vergeten zijn? Door alle hapiness? Dat ik nu naar bed moet? Duimen maar. Tevergeefs. “Bedtijd Mien!”. Nee, nee … Ik mag nog heel even tegen paps omhoog klimmen, via de knie, zijn buik, hup naar de schouder en dan drie keer buitelen in zijn armen. En dan is het toch echt bedtijd. Ik ben een expert in tijdrekken en geef iedereen een luchtkus op de wang. “Waps …!”, zeg ik erbij. Want zo klinken kussen nu eenmaal.
Zodra mijn vader mij in bed heeft gestopt luister ik of de kust veilig is. Is hij al naar beneden? Luistert hij nog aan de trap? Kust is veilig. Ik wil nog niet slapen en loop stiekem naar beneden. Niemand die mij hoort of ziet. Snel kruip ik onder de tafel. Ik wil er nog eventjes bij zijn. Geboeid kijkt iedereen televisie. Er is een spannende film op. Vanonder de tafel gluur ik mee. Al snel word ik bevangen door de enge beelden en geluiden. Ik kan de film amper volgen maar vind hem doodeng. Iets over Morlocks en tijdmachine. Ik kan het bijna niet meer uithouden van angst. Het geluid op televisie zwelt aan en ineens zie ik hoe een hoofd in razend tempo al zijn vlees verliest en verandert in een schedel. Ik schreeuw het uit en begin keihard te huilen. Wat heb ik een spijt. Bij de grote mensen horen is nog niet aan mij besteed. Mijn vader brengt me, onder lachend gebulder van heel de familie, opnieuw naar bed. Ik ben ontroostbaar.
29) Zoete Pasen (04-03-2015)
In de keuken hangt een zure azijnlucht. De lucht stijgt op uit een pan kokend water. Eieren ratelen op de bodem. Het is Pasen. Het kleuren van de eieren is een spannend proces. Rood en paars zijn mijn favoriete kleuren, naast groen en geel. Morgen komt de paashaas, zo is beloofd. Vandaag eerst nog naar de kerk. Mijn zus draait het vuur van het gasfornuis uit. Mams is op haar opperbest gekleed. Ze heeft een kort donkerrood jasje aan en draagt haar zondagse tas, van wit glanzend nappaleer. Mijn vader heeft een pak aan en draagt een das. Voordat we richting kerk gaan worden onze haren strak gekamd.
Kleine centen verzameld voor de collecte? Pa knikt ja. Voor ma is de paasmis het heiligen der heiligen. Ik vind het helemaal niks. Een uur lang stil zijn, stil zitten, niet omkijken, opstaan, rood kniekussen van het haakje halen, knielen, bidden. Met verbazing kijk ik altijd even schuin omhoog. Ik zie mijn moeder prevelen. Geen idee waar ze het over heeft. Het maakt wel indruk. Vooral door de sfeer. Die voelt vroom, plechtig en bedrukt. Wierook prikkelt mijn neus. Moet ik nu wel of niet niezen? Pa kijkt strak voor zich uit. Hoe gelovig is hij eigenlijk? Net zo gelovig als mams?
Ik verveel mezelf de paasmis voorbij. Thuisgekomen wordt de tafel gedekt. Voor het paasontbijt. Het goede servies is van diep achter uit de keukenkast, speciaal voor de gelegenheid van stal gehaald. Het is showtime. Dikke sneden suikerbrood en krentenmik liggen in een ijzeren mandje, op witte servetten, zorgvuldig gerangschikt. Vandaag geen grijze mik. Dikke plakken gekookte ham en roompaté liggen uitgestald op boterhammenbordjes. Aardbeien- en abrikozenjam zijn afzonderlijk uitgesmeerd in toetjesschaaltjes. Veel te veel. Op het midden van de tafel staat een klein vaasje met een takje forsythia, gedecoreerd met kleine paaseitjes van plastic. Een schaal met warme worstenbroodjes wordt binnengedragen. Ze ruiken heerlijk. Daar komt de schaal met eieren. Gekleurde eieren. Heel veel eieren. De rode eieren zijn van binnen roze en plakken koud tegen het gehemelte. Ik kan er maar drie op. Meer mag ik er ook niet eten. Na een dik uur zijn we klaar met het ontbijt. De zondag vliegt daarna voorbij.
En dan eindelijk is het maandagochtend. Ik kijk uit het badkamerraam en zie hoe mijn vader de eieren verstopt. Losse eieren en eieren in mandjes. Daar zitten de chocolade eitjes en de suikereitjes in. Ik voel me betrapt, door mezelf, een vreemde gewaarwording. Maar alles liever dan dat mijn broers en zus de eitjes eerder vinden. Zeker de chocolade eitjes. Ik kruip terug in bed en wacht tot er geroepen wordt. “De paashaas is geweest, komen jullie?” Ik spring snel uit mijn bed. Perfecte timing. In pyjama stropen we met vieren door de kleine tuin. Het blijft ieder jaar weer knap hoe pa het voor elkaar krijgt om eieren voor ons onvindbaar te maken. Of kan hij misschien toveren achter zijn rug? Met een vette glimlach maken we in de woonkamer de buit op. Het was dit jaar wederom een zoete Pasen.
30) Gezinszorg (05-03-2015)
Mijn vader neemt me even apart, gaat voor me op zijn hurken zitten en vraagt of ik bij de begrafenis van mams wil zijn. Of ik mee wil naar de kerk? Ik heb alleen nog maar gehuild deze ochtend, stiekem en alleen. Ik ben helemaal uit mijn doen. Weet eigenlijk met mezelf geen blijf. Zo te zien de anderen ook niet. De keuken van mijn tante staat vol met mensen, een beetje verdwaald, op zoek naar wat? Ja naar wat? Naar de begrafenis van mama. Sommigen ken ik, anderen niet. Ik ben boos en verdrietig tegelijk. Ik kan toch niet beslissen of ik mee wil? Dat weet ik toch niet? Is dat ook aan mijn broers en zus gevraagd? Gaan die wel mee?
Ik zal toch echt zelf een keuze moeten maken. Mijn vader kan het niet. Ik maak snel een inschatting van de situatie. Vanuit een super kleine jongetjeswereld. Mijn eigen kleine mannenwereld. Of ik er bij wil zijn, bij de begrafenis van mams? Mijn gevoel zegt ja, het jongensverstand zegt nee. Te veel gedoe voor de anderen, te lastig allemaal, ik sta maar in de weg. Ik ben toch veel te jong? Ik kan dat toch niet aan? Ik durf geen ja te zeggen en ook geen nee. Iemand moet voor mij kiezen, alsjeblieft. Ik weet niet meer precies wat ik geantwoord heb. Gevoeld des te meer. Verdrietig, boos, eenzaam en verlaten. Doe maar niet, geef ik fluisterend aan, het is beter dat ik niet mee ga.
Ergens hoor ik zuchten van verlichting. Van verlichting maar ook van zorg. Wie is er zo bezorgd? De vriendin van mijn grote broer blijft met me thuis en belooft op mij te passen. De rest verlaat in droeve opwinding en verlegenheid het huis van mijn tante. Netjes gekleed in donker. Wat een droefenis allemaal. Ik vat het niet helemaal. De laatste dagen leeft de hele familie in een roes, een waas van verstandsverbijstering en afwezigheid. Zo herinner ik het mij. Later hoor ik dat we zijn gaan wandelen, de vriendin van grote broer en ik. Langs de oevers van de Maas. Voor wat afleiding. Schepen kijken. Het zal vast troost geboden hebben. Tranen heeft hij gedragen van mij, de Maas. Tranen om mams. Het moet haast wel.
Ik weet het niet meer zeker. Kan het me niet meer herinneren. Vriendin heeft ongetwijfeld mijn hand vastgehouden. Mij vastgepakt en stevig geknuffeld. Of is ze ook heel even afwezig geweest? Net als ik. In gedachten van. Ja, in gedachten van wie? Van mams en grote broer natuurlijk. Welke liedjes zullen er gezongen zijn? In de Maas drijven wat takjes voorbij, met kleine bloempjes er aan vast. Een drijvend bosje bloemen. Voor mams. Mijn mams. Ze is niet meer. Hoe moet iedereen in hemelsnaam nu verder? Pa, mijn broers, mijn zus en ik? Ik wil niet weten hoe de begrafenis is geweest. Er wordt bij thuiskomst ook niet over gesproken. Vragen durf ik het niet. Veel te moeilijk. Ondraaglijk is het verdriet.
De volgende ochtend is iedereen vroeg wakker. We kruipen allemaal bij pa op bed, zeggen niets, missen samen mams. Mijn vader vertelt ons dat er morgen iemand van de gezinszorg langs zal komen. Die gaat tijdelijk voor ons zorgen. Ik kan me er even niets bij voorstellen. We zorgen toch zelf voor ons gezin? Ik wil helemaal geen gezinszorg. Ik wil naar school. Het leven gaat door. Zoals het vroeger was, toch, alsjeblieft? De tranen prikken achter mijn ogen en ik loop hard de kamer uit. Mijn grote zus rent achter me aan en pakt me vast. Eindelijk kan ik huilen, samen. Het voelt warm en goed.
16) Tafereel (01-02-2015)
Het middageten wordt in stilte genuttigd. Zo heet als de soep is, zo ijzig is de sfeer. De rook uit de soepborden slaat neer zodra mijn broer aan tafel schuift. Pa laat zijn afkeuring merken met een boze blik. Priemende ogen spreken boekdelen, duivels giftig.
“Kun je nou niet één keer op tijd komen?”
Mijn broer zwijgt met onverschilligheid.
“Had je je haren niet even kunnen kammen? Moet je eens zien hoe onverzorgd je eruit ziet, het is zondag, weet je?”
Mijn pa, in zondags pak met stropdas, lepelt langzaam zijn soep naar binnen. Ik zie de rook uit zijn oren komen.
“Heb je je tong verloren? Ik vraag je wat?”
Onverstoord eet broerlief verder. Voorovergebogen. Het grote peace-medaillon om zijn nek, hangt bijna in de soep.
“Hallo, ik vraag je wat, heb je niet eens het fatsoen om antwoord te geven? Ga eens even rechtop zitten als je eet. Je haren hangen bijna in het bord!”
Langzaam richt mijn broer het hoofd op en slaat met één hand zijn lange haardos achteloos naar achteren. Laatdunkend kijkt hij mijn vader aan.
“Man, zeur toch niet zo!”
Als een duvel uit de doos richt pa zich op en buigt voorover om mijn broer een draai om zijn oren te geven.
“Wat krijgen we nou? Jij … jij … Brutale vlegel …!”
De tafel is te lang en de klap mist doel. Broerlief is net op tijd naar achteren geschoten.
Compleet verbouwereerd door zijn falen en afgang, neemt pa plaats op zijn stoel. In al zijn woede leunt hij per ongeluk op zijn soepbord en trekt dit al zittend over zich heen. De tomatensoep spat spottend op zijn witte overhemd.
Het is doodstil aan tafel. Totdat mijn vader ineens begint te bulderen van de lach. En wij … wij bulderen mee. Heel even.
17) Opgesloten (03-02-2015)
We gaan logeren bij oma en opa. Het gaat niet goed met mams. De drukte van twee jonge kinderen is haar te veel. Weer naar opa en oma. Voor even leuk, daarna oersaai. Oma is streng en alleen maar bezig met huishouden. Opa zit alleen maar in zijn stoel of knutselt wat in zijn schuurtje. Bij dat laatste mogen we absoluut niet storen. Soms klinkt er een vloek uit de schuur. “Potverduuzemehhhhh …!” Weer een kromme roestige spijker die zich niet recht laat slaan.
In het kleine tuintje spelen mijn broer en ik voor de duizendste keer ridder Floris, met zelfgemaakte houten zwaarden en oude lakens die dienen als mantel. We vechten net zolang totdat een van de zwaarden in stukken valt. Daarna spelen we met de lakens ‘hutje’, onder de kleine tuintafel, tot oma ons binnenroept: “Eten, eerst handjes wassen!”
Snel ren ik naar de kleine badkamer met stenen lavet. Ik draai de deur op slot. Nog maar pas heb ik ontdekt hoe dat moet. Mijn sleutelfascinatie is meteen gevoed. Op mijn tenen kan ik net bij de kraan en was mijn handen. Als ik de deur wil opendraaien schiet paniek in mijn lijf. Ik krijg het slot niet open. Wat ik ook doe. Ik zet de sirene aan en huil mezelf schor.
Opa is wakker. Helaas valt er niet meer met mij te communiceren. Verlatingsangst verlamt mijn gedachten en handelen. De termen ‘links’ en ‘rechts’ hebben iedere betekenis verloren. Een ladder wordt van stal gehaald. Opa verschijnt voor het raam en wijst met zijn vingers. “Klink omhoog!” Opa maakt een draaibeweging en valt bijna van de trap. Aan de deur staat oma te roepen. “De sleutel naar links draaien!” Het komt niet binnen. En ik geraak niet buiten. Totdat … de sleutel ineens meegeeft. Eindelijk. Naar links? Geen idee. Iedereen blij.
18) Devil in his heart (06-02-2015)
Het is zondagochtend en ik blijf nog eventjes liggen. Heerlijk dromerig kneuteren, niks hoeven, niks moeten. Ik luister naar vertrouwde ochtendgeluiden. Haast onzichtbaar weggedoken onder mijn deken, kijk ik de kamer rond. Niemand die me ziet. Het voelt warm, vertrouwd en veilig. Donkere Alice Coopers kijken me vanaf posters aan de muur onheilspellend aan, slangen kronkelen rond zijn nek. In de ochtend doet het me niets. Mijn broers beschermen mij. Bij het slapen gaan wordt het een ander verhaal.
De Beatles zingen zachtjes door de kamer. ‘She’s got the devil in her heart … oh, no, no, no … ho … She’s gonna tear you heart apart … oh, no, no no.’ Ik neurie, fluisterend van binnen, de warme tonen mee. Ik ben nog niet in staat de tekst te verstaan, laat staan te begrijpen. Maar dat ie mooi is, dat weet ik zeker. ‘She’ll never hurt me, She won’t desert me, She’s an angel sent to me … She’s got the devil in her heart … No, no, no, this I can’t believe.’
Iedere zondagochtend wacht ik op dit lied. Het is zo mooi en voelt vertrouwd, als een warme oude jas. Mijn grote broer spaart ze allemaal, de Beatles, in een speciale platenkoffer. Maar alleen elpees met het originele labels, bij voorkeur Apple Records, Parlophone mag ook. Hij is een echte fan, perfectionist en zuinig. Niemand mag aan zijn elpees komen. Met een rood borsteltje kamt hij iedere elpee, zowel voor als na het draaien, volledig stofvrij. Daarna schuift hij uiterst voorzichtig de zwarte schijf in een papieren binnenhoes om hem vervolgens in de mond van de harde hoes te laten glijden.
De zondag hangt nog wat zwaar in de lucht, als een hangende kuil. Totdat mijn andere broer, de boven mij ligt, uit het stapelbed kruipt. We slapen met z’n drieën op een kamer. Door het vlechtwerk van de spiralen bodem zie ik het matras even op en neer veren. De kuil is weg. De lakens schieten los en maken van mijn bed een tent. ‘Hee, joh, trek dat laken eens naar boven, roep ik nog …’ Maar broer is al verdwenen. Richting badkamer. Grote broer zit intussen op zijn knieën voor de kaptafel. Hij kamt zijn haren netjes en plooit zijn stropdas. Het wil niet echt lukken. De spiegel fronst van ijdelheid en zucht. ‘She’s got the devil in her heart … No, no, no, this I can’t believe.’
http://www.beatlesbible.com/songs/devil-in-her-heart
http://youtu.be/oMOf6Vm3Ye8
19) Op de boerderij (10-02-2015)
De grote zomervakantie is aangebroken. Nog nooit zag ik er zo tegen op. Ik zit eigenlijk liever op school dan dat ik thuis ben. Thuis is het niet plezierig. Te veel rust of te veel stress. Het is uitgelaten druk op het schoolplein. Iedereen is blij dat het vakantie is. Met een bloempot in de hand loop ik naar huis. Het is een cactus met een klein roze bloempje. Die heeft niet zo veel zorg nodig. Ik meet mijn passen voorzichtig af, want ik wil niet dat het kleine bloempje eraf valt.
Bij thuiskomst zie ik een grote sporttas in de gang liggen. Dat is waar ook. Morgen ga ik op scoutingkamp. Sinds kort ben ik bij de welpen. We gaan naar de boerderij, op de fiets. Een week lang. Mijn zus gaat ook mee. Zij zit in de leiding. Dat komt goed uit. Zo kan ze een oogje in het zeil houden. De volgende dag is het bloedheet. Gelukkig is de fietstocht niet al te lang. De boerderij ligt verlaten tegen een bosrand. Ik voel me net als de andere kinderen wat onwennig en onzeker. De koeien zijn natuurlijk vet cool en een groot dik varken heeft net kleine biggetjes gekregen. Die mogen we even vasthouden. Wat knorren ze lief.
Thuis vonden ze het een goed idee om bij de scouting te gaan. De kinderen uit de groep ken ik nog niet zo goed. Dat vind ik best lastig. Ik draag veel verdriet me me mee. Mijn moeder is pas een jaar geleden overleden. Stiekem ben ik bang dat de kinderen dat zien, mijn verdriet, stil en teruggetrokken als ik ben. Gelukkig hebben we een hele lieve akela. Die geeft me zo af en toe een aai over mijn bol. Het schept meteen een band.
Het dag- en avondprogramma vliegen voorbij. We hebben kennis gemaakt met het boerenleven en leuke spellen gedaan. Binnen een aantal dagen zal een van de koeien een kalfje krijgen. Ik neem dit gegeven als een zoete droom mee mijn slaapzak in. We slapen naast de koeien. Ik hoor achter de muur de koeienkettingen zachtjes rinkelen. Het geeft een vertrouwd en gelukzalig gevoel. Als ik nu vanavond maar niet in bed plas? Mijn zus zal me vannacht nog een keer extra wakker maken. Voor de zekerheid.
Midden in de nacht schiet ik wakker, met tranen in mijn ogen. Gedroomd over mijn moeder. Ik kan het verdriet niet langer inhouden en ben ontroostbaar. Boos ook. Zomaar ineens. Hoe kan dat nou? Akela knielt naast me en vraagt waarom ik zo verdrietig ben. “Mam, mam, mam, mamma …”, kan ik alleen maar uitbrengen. Op de vraag of ze mijn zus erbij moet halen trek ik aan haar arm. “Nee, nee, nee …!” Uit boosheid, schaamte, of bescherming, ik weet en wil het niet. Akela weet wel beter en haalt mijn zus erbij. Samen huilen lucht op, voelt fijner, heel even.
20) Lopend vuur (14-02-2015)
Samen met mijn vriendje loop ik door het dorp. We krabben wat aan onze kont uit verveling. Wat zullen we vandaag toch eens gaan doen? Er staat midden in het dorp al een hele tijd een oude boerderij leeg. Compleet vervallen staat ie tussen hoog onkruid te wachten op … ja … op wat eigenlijk? In ieder geval heeft hij onze aandacht getrokken. We kruipen door een groot gat in het hek dat de boerderij omgeeft.
Met bonzend hart verkennen we de boerderij en verwonderen ons over de grootte er van. We zijn onder de indruk. Het ruikt muf, naar hout en droog hooi. Verder is het erg warm. Het is hartje zomer. Met een beetje fantasie zie ik een gezellig leven op de boerderij voor me. Zou dit de koeienstal zijn? Hee, kijk, een trap naar de zolder. Durven we erop? Beter van niet, de trap mist enkele sporten en de zolder oogt toch wel erg hoog.
Mijn vriendje stoot me aan en kijkt ondeugend. “Fikkie stoken?” Ondertussen haalt hij een doosje lucifers te voorschijn. Het hart in mijn keel probeert nu door mijn oren naar buiten te springen. “Ja, ja, doen we!” Samen zoeken we een geschikt plekje. We kijken ook goed of het vuur zonder belemmeringen omhoog kan. Dat hebben we geleerd bij de scouting. Daar in de hoek tegen de muur is een perfecte plek. We verzamelen wat droog hout en hooi en kijken elkaar aan, goedkeurend. De hens er in.
Fascinerend kijken we hoe het vuur langzaam om zich heen grijpt. Eerst heel klein, zich nestelend in het hooi … maar dan … ineens … jemig … er lijkt geen houden meer aan. De vlammen zijn ineens een halve meter hoog. Wat nu! De paniek slaat toe. We proberen het nog met een oude lap uit te slaan, maar dat wakkert het vuur alleen maar aan. We raken de controle volledig kwijt. Als bange honden vluchten we met de staart tussen de benen weg van de boerderij.
De vlammen slaan reeds hoog uit het raam en zoeken zich een weg naar het dak. Heel even blijven we, veilig op afstand, staren naar de ramp die zich voor onze ogen voltrekt. “Wegwezen, kom …!”, roept mijn vriendje. We rennen zo hard als we kunnen door het hoge onkruid. In de bewoonde wereld houden we onze pas in. Niemand mag onze paniek zien. We vluchten richting de friteskraam om de hoek. Daar houden we ons even koest.
Duizend gedachten flitsen door mijn hoofd. Stinken mijn kleren? Zal de boerderij helemaal afbranden? Waren er mensen aanwezig? Heeft iemand ons gezien? Even later horen we de brandweer met luide sirene. Bezoekers van de friteskraam lopen naar buiten. De brand moet ergens in de buurt zijn. Hopelijk hebben we geen roetvlekken in ons gezicht. Voor de zekerheid wrijf ik met een nat gespuwde zakdoek over mijn voorhoofd en wangen.
“Tegen niemand iets zeggen!”, spreken we met elkaar af. Het nieuws over de grote boerderijbrand gaat snel als een lopend vuurtje door het dorp en bereikt ook de friteskraam. Gelukkig zijn er geen gewonden. We houden onze mondjes dicht. Ik speel voorlopig niet meer met vuur. Zeker weten. “Wat ben jij laat, waar heb jij gezeten, wat heb jij uitgespookt?” Hoe zal ik straks antwoord geven op al die vragen? Ik probeer alvast wat antwoorden te verzinnen. Dat valt niet mee. Ik tril. De schrik zit er nog goed in.
21) Zuigend water (18-02-2015)
Een beetje verdwaald struin ik langs de oever van de Maas. Het water heeft een zuigende werking. Ondanks alle waarschuwingen schuim ik de waterkant af. Ik luister naar het klotsen van de golven. Die worden voortgestuwd door de grote riviersloepen op het water. De modderige oevers zijn hier en daar afgebrokkeld. Wilgenbosjes proberen laatste restjes zand met hun wortels vast te houden. Veel wortels liggen al bloot.
Ze mogen niet verdwijnen, de wilgenbosjes. Ze vormen pretvoedsel voor onze papegaai, Rico, de blauwvoorhoofdamazone. Met zijn kale grijze poten houdt hij de twijgen die mijn pa ieder weekend voor hem plukt stevig vast en pulkt met zijn snavel het zachte hart uit het hout. Blauwvoorhoofdamazone, ik zal die naam nooit meer vergeten. Net als Rico, papa’s gekooide piratenvogel.
De wortels en stronken die tussen het wilgenbos bloot liggen vormen voor mij een ideale springplank en landingsbasis. Het wilgenbos hangt half over het water. Zodra de golven door het wilgenbos klotsen zoek ik naar ideale landingsplaatsen om mijn voeten droog neer te zetten. Als ik dreig te vallen houd ik me vast aan de wilgentakken. Ik waan me een stoere piraat. Een piraat ver van huis. Rico zit denkbeeldig op mijn schouder en ik ga op zoek naar nieuwe uitdagingen.
Telkens als een grote riviersloep voorbij trekt en het water naar zich toe zuigt, tuur ik over het water en maak inschattingen. Hoe ver kan ik vanaf de oever over de bodem van de rivier het terugtrekkend water volgen? Hoeveel seconden heb ik om op tijd terug te rennen richting oever, zonder ingesloten te worden door vloedgolven die mij woest van opzij en van achteren proberen te omsingelen?
Vandaag is het druk verkeer op het water. Van al het gespring en alle overwegingen word ik al snel moe. Het is ook al laat. Nog een keer wil ik een grote slag slaan. Ik wacht op een grote boot. Daar komt ie. Zie ik het goed? Het zijn er twee. Van beiden kanten glijden piratenschepen door het water. Ik hoor kleine en grote kiezels onder en achter de waterspiegel stevig wegrollen. Ze worden mee gezogen door de stroming. Het maakt een snerpend geluid. Dit wordt een grote vloedgolf. Zeker weten. Ik ren achter het zuigende water aan. Nog effe. En … terug … terug … ik moet terug!
Het water komt nu heel snel. De golven zijn groter dan anders en ze komen van twee kanten. Waar moet ik naar toe? Ik ben het even kwijt. Ik zie bij het terugrennen rechts van mij de golven al tegen de oever beuken. Het water klotst omhoog en slaat de oever stuk. Ik schrik. Dit is heftig. Aan de linkerkant schuin achter mij komt nu ook een grote golf opzetten. Ik mag niet langer twijfelen. De golf en ik zijn beiden zo’n drie meter verwijderd van de oever. Ik kom amper vooruit op de kiezels die onder mijn voeten met mij mee rollen richting oever.
Dan voel ik ineens het water in mijn broek lopen. De golf beukt tegen mijn knieën aan en slaat me bijna onderuit. Ik kan me nog net vastklampen aan wat lange graspollen op de oever. In de kraag van mijn jas kruipt plots een hand. Een oude man buigt zich voorover en trekt me de kant op. “Hebbes … net op tijd, menneke! Ehhh … wat … zie ik het goed? Ben jij niet die kleinste van Mien familie? Vorige maand heb ik hier jouw broer nog uit het water gevist. Die was echt bijna verdronken … Jongens, jongens, toch … Leren jullie het dan nooit! Die Maas, die is gevaarlijk. Met al die schepen en zijn onderstroom!”
22) Hulppiet (18-02-2015)
Het zijn spannende dagen vlak voor Sinterklaas. Op de kleuterschool is het lekker warm. We hebben de afgelopen weken zwarte Pieten uit het karton geprikt en de ramen hangen vol met Sinterklazen. De Sint zal nu toch zeker wel komen? Door het schoolgebouw klinkt plots flink geraas. De juf van de eerste kleuterklas komt ons halen.
Alle kinderen verzamelen zich in de grote speelzaal. Sinterklaas kan ieder moment binnenkomen. Vol spanning wachten we af. Daar springen de eerste Pieten al binnen. Ze dragen grote jute zakken, buitelen door de klas, zwaaien met hun roe en gooien keihard met pepernoten en suikergoed. Het klettert via de muren en het schoolbord, omlaag tegen de vloer. Met z’n allen zingen we keihard: “Sinterklaasje, kom maar binnen met je knecht …!”
Van recht zitten is geen sprake. De hoofdjuf vraagt om stilte. Sinterklaas heeft een belangrijke boodschap. Hij is op zoek naar een Hulppiet. Er is een Piet ziek geworden. ‘Dat wil ik!’ denk ik stilletjes. We gaan een wedstrijdje houden. Vier kinderen mogen meedoen. Snel bedenk ik een list. Ik wil niet dat Chrisje mee doet, die wint altijd.
‘Pets!’, zonder dat iemand het ziet plet ik met een vlakke hand, mijn zachte kauwgom boven op Chrisje’s hoofd. Het kauwgom plakt in zijn haar. Op het moment dat de juf vraagt om vingers op te steken, wie mee wil doen, draait Chris zich om, op zoek naar zijn belager. Zittend op mijn knieën, steek ik snel mijn arm omhoog en ondersteun deze met mijn andere arm, om nog hoger te reiken. “Ik, ik!”, roep ik zo hard ik kan. “Kies mij!” Nu maar hopen dat de juf me hoort en ziet. En ja hoor. Ik word gekozen, samen met drie andere kinderen.
Snel overwin ik mijn diepgewortelde angst voor Sinterklaas. Als bijna Hulppiet kan ik moeilijk bang blijven voor die man? We krijgen allemaal opdrachten. De gele lijnen op de vloer stellen daken voor. We moeten Sinterklaas laten zien dat we daar goed overheen kunnen lopen, zonder er vanaf te vallen. We slagen allemaal. Spannend. Ook de vragen van Sinterklaas weten we allemaal goed te beantwoorden. Wat nu? Een laatste vraag. Wat is de lievelingskleur van Sinterklaas? “Geel, geel, geel!”, roep ik keihard. En dat is goed.
Ik geloof het nog amper. Ik word Hulppiet. Trots als een pauw laat ik me zwart schminken. Snel krijg ik een kleine pofbroek, met bijbehorende blouse en een Pietenmantel aangemeten. Een mooie Pietenpet met grote veer maakt mijn pak compleet. Grote Piet duwt een veel te grote jute zak vol snoepgoed in mijn kleine knuisten. “Niet allemaal in een keer uitstrooien hoor!” Grapt ie naar mij. “Kom op vooruit, we gaan eerst naar de jongens- en dan naar de meisjesschool”. De kleuterschool ligt in het midden.
Al in de eerste klas gooi ik mijn zak vol enthousiasme half leeg. Wat een lol. Ik zie grote Piet naar me lachen en ook Sinterklaas heeft het niet meer. De altijd strak en streng voor zich uitkijkende oude man draagt ineens een grote glimlach in zijn baard. Ik begrijp er niets van. Terwijl ik langs de schoolbankjes huppel hoor ik een aantal kinderen tegen elkaar zeggen: “Hee, dat is die kleine van Familie Mien!” Ik geef niets om het gesmoes. Voor mij is dit een van de gelukkigste dagen van mijn leven. Dat neemt niemand mij meer af. Zo hard als ik kan gooi ik nog wat extra suikergoed richting het roddelclubje. Van schrik vallen ze bijna achterover. Lekker puh. Thuis van school, laat ik vol trots mijn Pietendiploma aan mama zien. Mijn schoen is helaas nog leeg.
23) 1 April (19-02-2015)
Het is vandaag 1 april, opletten geblazen dus. Ze houden mij vandaag niet voor de gek. De aanval is de beste verdediging. Maar ik kom niet verder dan een flauwe eeuwenoude losse schoenvetermop. Wie trapt daar nu in? Vorig jaar nog geprobeerd de losse schoenvetermop om te bouwen naar een vaste. Hoe? Door onder de eettafel, de schoenveters van de linkerschoen van mijn broer vast te strikken aan zijn rechterschoen, via de tafelpoot en stevig met een dubbele knoop. Succes verzekerd. Het leverde mij een draai om mijn oren op en mijn broer een bloedneus. Idioot. Wie valt er nu op zijn neus?
De hele dag houd ik iedereen scherp in de gaten. Mij houden ze niet voor de gek. Op school gebeurt niet veel. Niemand lijkt met 1 april bezig te zijn. Tussen de middag ga ik thuis eten. Mijn pa schuift dan ook altijd aan. Of mijn broer even blauw motorwater wil halen bij de garagehouder. Ik zie grote broer en zus aan tafel knipogen naar elkaar. De eerste aprilgrap is in de maak. Mijn broer blijft lang weg. Er is toch niets gebeurd? Ah, daar is ie. Nonchalant schuift ie aan tafel. “En … hadden ze nog blauw motorwater?” Pa kan zijn lach nauwelijks onderdrukken. “Uitverkocht …!”, antwoordt mijn broer met een onbewogen gezicht. “Voor de moeite heb ik van het geld een Mars gekocht. Dat is toch oké, pa?” Van de garagehouder horen we later het hele verhaal. Mijn broer is eerst doorgestuurd naar de drogist en vervolgens naar de verfwinkel. Dat verdient zeker een Mars.
Ik ben nu extra op mijn hoede. Dit gaat mij niet gebeuren. Zo’n flauwe grap. Als ik na school thuiskom is mijn pa druk bezig met klussen. Hij heeft de middag vrij genomen. De slaapkamer van mijn zus is toe aan een schilderbeurt. Maar eerst drinken we aan tafel thee en koffie. Of ik daarna even een plintenladdertje wil halen, pa kan er anders niet goed bij. Logisch. Zo gezegd, zo gedaan. “Waar moet ik dat halen, pa?” “Ik denk dat je die het beste bij de verfwinkel kunt halen.”
“Verkoopt u ook plintenladdertjes meneer?” De man aan de toonbank kijkt me met een grote glimlach aan. “Nee, jongen, die verkopen wij niet, maar misschien kun je het eens proberen bij de fietsenmaker, die verkoopt van alles en nog wat. Succes.” Bij de fietsenmaker een stukje verder. “Meneer, meneer, ik ben op zoek naar een plintenladdertje.” Weer een vette glimlach, wat zijn de mensen aardig vandaag. “Oeps, de laatste zojuist verkocht. Probeer het eens bij de stoffenwinkel, hier om de hoek, die zijn gespecialiseerd in ladders!” “Mevrouw, mevrouw, mijn vader heeft een plintenladder nodig, verkoopt u die?” Zurig antwoordt de vrouw: “Nee, die verkopen wij niet! Probeer het eens bij de drogist.”
Ook de drogist en de bakker verkopen helaas geen plintenladders. Ik geef het op en loop teleurgesteld naar huis. Ik kan mijn pa niet helpen. Ik vraag me nu serieus af hoe zo’n plintenladder er eigenlijk uitziet. ‘Hoe groot ie is? Kan ik hem wel dragen? Waarvoor wordt ie nu precies gebruikt? Had ik wel genoeg geld bij me?’ Thuis vind ik de oplossing op al mijn vragen. Ik ben er keihard ingetrapt. Wat een oen! De hele familie ligt dubbel van het lachen. Het verklaart meteen ook waarom ik tot de dag van vandaag weiger plinten te schilderen. Het zit te diep!
24) Verstoppertje (24-02-2015)
Ik lig onder een struik en weet het honderd procent zeker. Er is niemand die me kan zien. De grote truc is om zo lang mogelijk te blijven liggen. Maar ook weer niet zo lang dat ik als laatste overblijf. Het is nog lang en ver naar de pot. Ik maak voor mezelf een berekening en teken de weg in gedachten uit.
Ik moet wachten tot de zoeker ver genoeg van de pot verwijderd is. Bij voorkeur in tegengestelde richting. Het probleem alleen is, ik kan dat niet zien. De pot is om de hoek. Het aftellen is al afgelopen. Is de zoeker al op zoek? En wat voor zoeker is het? Meer een potbewaker dan een zoeker? Dan kan het lang duren. Ik luister met gespitste oren. Probeer euforische ontdek- en verraadgeluiden te detecteren. Wat duurt het lang dit keer.
Vanaf de plek waar ik nu lig is het minstens vijftig passen lopen. Ik kan natuurlijk alvast naar de hoek lopen. Dan heb ik de helft van de afstand al gewonnen. Maar stel dat de potbewaker dat vanaf de andere kant ook doet? Nee, Mien, even geduld bewaren. Hoe moeilijk het ook is.
Aha, daar hoor ik het eerste ontdekgeluid. Het klinkt dichtbij, vlak om de hoek. De verstopper loopt harder dan de zoeker. Die is binnen. De zoeker komt terug, ik hoor het. Snel trek ik wat gebladerte over me heen. Ik duw de steel met bladeren tegen de grond zodat de struik niet meer beweegt. Ik kan nu niets meer zien. Toch weet ik dat de zoeker in de buurt is. Ik voel het, maar durf niet te kijken.
Doodstil houd ik me. De stilte wordt verbroken door een vreemd rinkelend geluid. Even later hoor ik iemand persgeluidjes maken. Wat is dat nu? Het rinkelend geluid herhaalt zich, gevolgd door een doffe plof. Dan blijft het stil. Lang stil. Ik hou het niet meer uit en besluit mijn kans te wagen. It’s now or never. Ik spring onder mijn struik vandaan en ren zo vlug als een haas richting hoek.
Al mijn zintuigen slaan op tilt. Zo ook mijn neus. Mijn god wat een lucht hangt hier. Het ruikt naar poep. Verse poep. Wegwezen denk ik. Zo hard als ik kan ren ik de hoek om. Wat ik dan zie kan ik amper geloven. Uit het bosschage grenzend aan de muur steken twee benen. Ik herken die benen. Ze zijn van de zoeker, de potbewaker. Naast de zoeker ligt een grote drol, een grote dampende mensendrol. Iiieeekkk, het is niet waar! Walging verstrooit mijn handelen. Wat moet ik doen? Hulp inschakelen of afkloppen?
25) De grote oversteek (25-02-2015)
Langzaam wordt het tijd om de buurt eens wat beter te verkennen. Ik ken zowat iedere stoeptegel in de omliggende straten en bijna alle stenen in de muur zijn mij ook bekend. Hoe vaak heb ik die muren niet gestreeld? Uit verveling, saai. Voor mij lonkt een weg, een grote weg, een verboden weg. Zal ik oversteken? Niemand die mij ziet.
Een zijde van de verboden weg ken ik op mijn duimpje. Het is de schoolzijde. Door de week loop ik daar via de sigarenboer, de apotheek, de kledingwinkel, de fietsenzaak en niet te vergeten de snoepwinkel en de fritesboer, naar school. Deze wegzijde is vertrouwd. Dat geldt niet voor de overkant. Die ligt altijd in de zon. Hij lonkt, alweer. Vandaag waag ik het erop. Beurtelings kijk ik links, rechts en weer links en steek over. Het is me meer dan honderd keer ingegeven.
Stout klopt het bloed in mijn hoofd en aderen. Maar niet lang. De nieuwsgierigheid wint het al snel van mijn bloedgebonk. Eerst maar eens dat grote ding verkennen, de kerk met zijn grote grasveld. Daar waar broerlief met zijn vriendjes dagelijks de muren geselt met een voetbal. Dat mag niet. Zou de buurtwachter op de loer liggen? Ik hoop van niet. Dan houdt mijn ontdekkingsreis bij deze op.
Vanaf de kerk loop ik richting school. Maar dan via de andere zijde. De school lijkt van deze kant enorm groot. En daar die school daar verderop die ken ik niet. Is dat niet de school van mijn zus? Vast. Op een klein pleintje zie ik wat kinderen rolschaatsen. Dat wil ik ook. De rolschaatsen maken flink lawaai. Dat komt door de ijzeren wieltjes. Daar waar de stoep wat ongelijk is vallen de rolschaatsers bijna om. Ze stuiteren af en toe wat omhoog en landen met knikkende knieën.
Ik kom bij een andere drukke straat. Met stoplicht. Het begint al wat te schemeren. Zal ik deze ook nog oversteken? Wel spannend zo’n stoplicht. Ik ga op mijn tenen staan en druk op het knopje. Dat heb ik mama ook al eens zien doen. “Het is groen jongen, je kunt doorlopen!” Een dikke vrouw kijkt me vriendelijk aan. “Zo laat nog op straat, moet jij niet eten?” “Nee hoor, ik loop naar huis!”
Ik dwaal door wat kleine straatjes. Ze komen me steeds onbekender voor. Ik ben omsloten door grote witte huizen. Die heb ik nog nooit gezien. Het is intussen al donker geworden. De auto’s op straat schijnen met hun lichten vals in mijn gezicht. Ik heb het koud. Waar ben ik? Ongerustheid begint bezit van mij te nemen. In geen velden of wegen zie ik herkenningspunten. Alleen maar vreemde huizen met grote gazonnen.
Het besef is daar. Ik ben verdwaald. Wind en kou bevriezen mijn angst en tranen. Ik durf geen kant meer op. Seconden lijken minuten. Minuten lijken uren. Plots herken ik achter mij een stem. “Ben jij misschien verdwaald?” De dikke vrouw staat achter mij. Is ze mij gevolgd? “Hoe heet jij, jongen?” De vrouw bukt langzaam naar mij voorover. ‘Niet met vreemde praten …! ‘, roept een stemmetje in mij. “Waar woon je, lieverd, god wat heb jij het koud, rustig maar, ik doe je niets!” De vrouw wrijft mijn koude handjes warm. Wat lief. Ik kan en durf geen woord uit te brengen. Ik wil het wel.
“We zullen eerst eens even naar mijn huis lopen, jongeman, dan krijg je het wat warmer. Kom maar mee!” Ik word getrakteerd op thee en koekjes, maar durf nog steeds niets te zeggen. “Nou vertel me eens, hoe heet jij?” Aarzelend mompel ik haast onverstaanbaar: “Mien, mevrouw!” “En wat is jouw achternaam?” “Weet ik niet!” “En waar woon jij?” Ik kan er niet meer opkomen. Hoezeer ik mijn best ook doe. ‘Links, rechts, links’ dat is makkelijk te onthouden, maar hoe heet die straat nu ook alweer? “Ik weet het mevrouw … Gazellestraat … Ido Gazellestraat …!”
De dikke vrouw maakt een klein vreugdedansje. En ik doe mee. Ik mag achterop haar fiets in een veel te grote jas. Dat voelt heel even oké. Totdat we ons huis naderen. Wat zullen ze kwaad zijn op mij. Wat ben ik stout geweest. De dikke vrouw belt aan. Nog voor de deurbel rinkelt valt de deur al open. Mams in volle tranen en paps met ongeruste blik, hijsen mij in hun armen omhoog. “Mien toch, lieve Mien, waar was je …!?”
26) Op hockey (26-02-2015)
Aangespoord door mijn beide broers krijg ik een veel te grote hockeystick in mijn handen gedrukt.In de kiezels van een veel te kleine tuin schep ik een aantal dagen kilo’s steen. De nieuwe witte hardkurken hockeybal blijft gelukkig herkenbaar door zijn afwijkend formaat. Ik oefen zo hard met stick en bal dat de witte verf in korte tijd van de hockeybal vliegt. Ik heb het spelletje snel door. Helaas past de stick niet goed bij mijn lichaam en stuntel ik wat met afstand en lengte. Mijn broers leren me de kneepjes van het hockeyvak. Ik word ingewijd in bully’s en in backhands. Het hoog houden van de bal op mijn veel te grote stick blijft een grote uitdaging. Dat lukt nog niet echt.
De overstap van voetbal naar hockey is mijn broers goed bevallen. Ik popel om in hun voetsporen te treden maar ben helaas nog wat te jong.Ik kan niet wachten tot ik zes jaar oud word en zeur mijn vader de oren van het hoofd. Gedrevenheid en passie worden maar moeilijk getemd. Mijn broers vinden het prachtig en blijven me aanmoedigen. Ik mag op zaterdag mee naar de hockeyclub, om te kijken naar hun wedstrijden. Zodra de wedstrijden zijn afgelopen ren ik naar ze toe en vraag of ik een stick mag lenen. Nu kan ik eindelijk op goal slaan, samen met wat leeftijdgenootjes. Keileuk. De hockeyclub ligt midden in een volksbuurt. Mijn vader heb ik horen vertellen dat de club niet elitair is. Ik heb geen idee wat dat betekent, kan me ook niet boeien. Het enige wat ik wil is ravotten met stick en bal en zo hard mogelijk slaan op goal.
Al gauw word ik zes en nu mag ik echt op hockey. Apetrots ben ik op het rode shirt met ronde witte hals, de witte sportbroek en de rode kousen met witte bies. De kleuren van de hockeyclub. Ook krijgt mijn vader in de sportwinkel nog een wit embleem mee. Dat moet nog op het shirt genaaid worden. Maar het meest trots ben ik natuurlijk op mijn spiksplinternieuw hockeystick. Een lang gedroomde hockeystick die mij past. Scheenbeschermers krijg ik er ook bij. Donderdagavond heb ik de eerste training, bij de F-jes. Iedere dag oefen ik met de bal hooghouden op mijn nieuwe stick. Dat is goed voor het balgevoel, zo vertellen mijn broers. Ook oefen ik met bal en stick op de grond. Ik tik de bal beurtelings van de forehand naar de backhand. De stick twirrelt door mijn rechterhand men met de linker geef ik telkens gedoseerd gas. Wat is dit spelletje leuk. Ik trek de bal van links naar rechts en van voor naar achter, wip hem op mijn stick en tel het aantal keren dat ik de bal hoog houd. Al meer dan tien keer.
Ik kan alleen op straat oefenen, want er is geen grasveld in de buurt. Mijn vader vindt dat helemaal niks. De stick schuurt over de grond en slijt snel. Hij vind dat ik zuiniger moet zijn op de nieuwe stick. Met tegenzin ruil ik hem in tegen een oude stick van mijn broer. Maar die is eigenlijk veel te lang. Nu ik de techniek meer onder de knie heb begint de last die ik heb van de grote lengte te irriteren. Dan maar het balletje hooghouden. Ook dat gaat lastiger, want de stick weegt veel zwaarder dan mijn eigen stick. Ik heb niet in de gaten dat door deze ongemakken mijn techniek en kracht juist toenemen. Vanavond mag ik voor het eerst naar de training. Best wel spannend.
Een uur voordat de training begint sta ik al klaar. In vol ornaat met mijn nieuwe hockeykleren aan. Een trainingsjack is niet nodig. Het is best warm. Popelend loop ik veel te vroeg aan. Ik ben de eerste die aanwezig is bij de training. Al snel leer ik de trainer en de kinderen kennen. We leren overslaan en met de bal dribbelen. Ook krijgen we de eerste beginselen van het pushen aangeleerd. Best moeilijk. De bal stuitert vaak de struiken in. Maar dat vind ik helemaal niet erg. Het gras en de struiken ruiken heerlijk. Ik snuif de avonddauw naar binnen en voel mijn lijf lekker moe worden. Aan het einde van de training doen we nog even wedstrijdje. Zes tegen zes op kleine goals. De trainer doet ook mee. Hij is speler van het eerste herenelftal. Dat hebben mijn broers me verteld. Wat is ie goed. Even let de trainer niet op. Ik ontfutsel hem de bal en ren snel naar de goal. Juist op tijd haalt ie mij in en legt zijn stick voor de bal. Net geen goal gescoord, jammer. Een beetje verstrooid kijkt hij mij aan en zegt: “Jij kunt hockeyen!?”
27) Onweer (26-02-2015)
Het is een warme zomeravond en ik kan de slaap niet vatten. De lakens heb ik met mijn voeten weggeschopt. Dorst plakt in mijn keel. Een half uur geleden heb ik nog wat water mogen drinken, niet te veel, want anders plas ik in bed. Wat is het toch verschrikkelijk heet. De ramen en gordijnen zijn dicht. Dat is beter zo, het houdt de warmte buiten. In de verte hoor ik het rommelen. Er is onweer op komst.
De deur van de slaapkamer staat open en het licht op de gang is aan. Zo kan ik de geluiden van gezelligheid, die nu en dan, van beneden langs de trap omhoog klimmen, stiekem meepikken. Het lukt alleen als ik heel goed luister. Het geeft een vertrouwd gevoel, ondanks dat het onweer nadert. Af en toe schiet een bliksemlicht als enge voorbode de slaapkamer binnen. Ik tel de seconden af en wacht op de eerste knal. Die blijft uit. Bij iedere lichtflits trek ik snel het kussen over mijn hoofd. Het licht weerkaatst namelijk op de enge posters van Alice Cooper aan de muur. Met zijn zwartgeverfde ogen en enge slangen om zijn nek, kijkt de freak me doordringend aan.
Af en toe rijdt er een auto door de straat. Vanonder mijn kussen volg ik het licht van de koplampen dat van links naar rechts over de grijze gordijnen schijnt. Het licht trekt in een grote boog door de kamer. Ik tel het aantal auto’s op eenzelfde manier zoals ik soms de schaapjes tel. Gewoon om in slaap te kunnen vallen. De gedachte aan naderend onweer maakt dat ik al snel de tel kwijt raak. De zomeravond lijkt een eeuwigheid te duren. De gezelligheidsgeluiden beneden zwellen aan. Ik voel me eenzaam en jaloers. Bang ook, voor het onweer dat nu erg dichtbij komt. Maar ik durf niet uit bed te stappen.
Een harde knal laat me eventjes stuiteren op bed. Ik heb dit keer geen waarschuwende lichtflits gezien. Wel is het gaan waaien. Regen striemt hard tegen het raam. De donder rolt zwaar door de lucht, grommend als een reusachtige hond. Eigenlijk zou ik enorm bang moeten zijn. Vreemd genoeg is dat niet meer het geval. Ik lijk mijn angst overwonnen te hebben. Ik wil naar buiten kijken, zien hoe de regen de straten schoon spoelt. Vorige week stonden de straten tijdens een hoosbui nog volledig blank. Zou dat nu weer zijn?
Ik kruip uit bed en duw mijn neus en hoofd tussen de vensterbank en de gordijnen voorzichtig omhoog. Ik wil niet dat iemand mij kan zien van buiten. Eigenlijk behoor ik in bed te liggen en te slapen. De regen kletst buiten keihard op straat en op een auto aan de overkant. Een nieuwe harde knal volgt, dit keer met lichtflits. In het lichtschijnsel zie ik een man in de auto voorovergebogen met zijn hoofd op het stuur liggen. Het hart klopt ineens in mijn keel. Wat is hier aan de hand? Wat doen die auto en die man daar? Zou die … zou die … nee … nee … dat kan niet … door de bliksem geraakt zijn …? Bewegingsloos blijft de man. Wat moet ik doen? Ik wacht nog twee donderslagen af en ren dan naar beneden.
“Pap, pap, kom eens gauw kijken, er ligt buiten een man in de auto. Wat doet ie man daar? Is ie dood?” De hele familie rent nu mee naar boven. Pa, ma, broers en zus. Beurtelings kijken we uit het raam. Spannend. De man in de auto beweegt nog geen centimeter. Na vijf minuten neemt mijn vader een besluit. “Allemaal hier blijven, ik ga even kijken wat er precies aan de hand is.” We zien pa naar buiten lopen en op de raam van de auto tikken. Er gebeurt helemaal niets. Pa klopt wat harder op de raam, dit keer met zijn zegelring. Er lijkt beweging te komen achter het stuur. De man kijkt heel even op. Hij leeft dus nog. Gelukkig maar.
Al snel laat hij zijn hoofd weer op het stuur vallen. Pa doet de deur van de auto open en stoot de man aan. Door de stoot schudt zijn hoofd wat op en neer. Het is een eng gezicht. Mijn moeder besluit de gordijnen voor onze neus dicht te trekken en maant ons weer naar bed te gaan. “Hallo, mams, ik ben bang. Ik wil zien wat er aan de hand is buiten.” Maar mams is onverbiddelijk. “Dat is niets voor kleine kinderen. En nu slapen!” Mijn broers en zus hebben hun hoofd alweer achter het gordijn gestoken. “Hij staat op! Kijk, kijk, hij wankelt!”
De man houdt zich rechtop vast aan de auto. Mijn vader staat achter hem. De man leunt nu met twee armen tegen de auto en wiebelt wat op en neer. Ineens draait hij zich van de auto weg, loopt een pas opzij en buigt voorover. Mijn vader springt bij hem weg. Een enorme vloed braaksel spuwt uit de mond van de man. “Ach, kijk nou …”, roept mijn moeder nuchter, “… die heeft te veel gedronken, die is niet dood … en nu allemaal naar bed!”.
28) Zaterdagavond (03-03-2015)
De haren gewassen, de nagels geknipt, verse pyjama aan, de zaterdagavond kan beginnen. Langzaam druipen mijn broers de woonkamer binnen en zoeken een plaatsje op de bank. De stoelen zijn gereserveerd voor ma en pa. Klaar voor een ontspannen zaterdagavond televisie. De hele familie ruikt naar Andrélon. Op tafel staan kleine bakjes, pastelkleurig, met daarin afgemeten handjes zoute pinda´s. Ik mag er nog niet aankomen. Eerst moet iedereen beneden zijn. Ik zie al uit naar het glaasje sinas dat zo meteen wordt ingeschonken. De pinda´s lonken. Straks komt ‘Een van de Acht’ met Mies Bouwman, moeder des vaderlands. We zijn bijna compleet. Mijn zus doet er weer het langste over. Haar lange paardenstaart geeft altijd oponthoud. Samen met mijn broers en zus vecht ik om de fijnste plek op de bank. “En nu ophouden!”, roept mijn vader als het dreinen over dreigt te gaan in oorlog. De sinas komt eraan en op de televisie verschijnt een vrouw met donker haar, een superbrede glimlach en pretoogjes. Mies! De zaterdagavond kan beginnen.
Van dit moment kan ik altijd zo genieten. Met z’n allen verzameld rond de televisie, in een lekkere warme vers gestreken pyjama met pinda’s om te knabbelen, een glaasje bruisende sinas om stukjes pinda’s tussen de tanden weg te spoelen en Mies op televisie, die alle kandidaten aan ons voorstelt. De hele familie zit in aanvalsstand om als eerste de vragen van Mies te beantwoorden, liefst nog voor de vragen aan de kandidaten zijn gesteld. Het geeft me een haast onbeschrijfbaar thuisgevoel. Natuurlijk doen Mies en de kandidaten het goed. Braaf, netjes en voorspelbaar, net als wij. Het voelt vertrouwd. Helaas voor mij nadert de quiz het einde. Leuke dingen gaan altijd veel te snel voorbij. Gelukkig mag de leukste kandidaat als winnaar meedoen aan het klapstuk van de quiz, de lopende band, het leukste raadspel ooit verzonnen. De te onthouden artikelen vliegen op de band aan onze ogen voorbij. Niet vergeten het vraagteken te houden. En wat is dat nu voor een raar ding? Ook onthouden, want dat staat vast model voor een van de hoofdprijzen.
De winnaar weet veel artikelen op te noemen en gaat overladen met cadeaus naar huis. Een gevoel van spanning neemt bezit van mij. Zouden ze mij vergeten zijn? Door alle hapiness? Dat ik nu naar bed moet? Duimen maar. Tevergeefs. “Bedtijd Mien!”. Nee, nee … Ik mag nog heel even tegen paps omhoog klimmen, via de knie, zijn buik, hup naar de schouder en dan drie keer buitelen in zijn armen. En dan is het toch echt bedtijd. Ik ben een expert in tijdrekken en geef iedereen een luchtkus op de wang. “Waps …!”, zeg ik erbij. Want zo klinken kussen nu eenmaal.
Zodra mijn vader mij in bed heeft gestopt luister ik of de kust veilig is. Is hij al naar beneden? Luistert hij nog aan de trap? Kust is veilig. Ik wil nog niet slapen en loop stiekem naar beneden. Niemand die mij hoort of ziet. Snel kruip ik onder de tafel. Ik wil er nog eventjes bij zijn. Geboeid kijkt iedereen televisie. Er is een spannende film op. Vanonder de tafel gluur ik mee. Al snel word ik bevangen door de enge beelden en geluiden. Ik kan de film amper volgen maar vind hem doodeng. Iets over Morlocks en tijdmachine. Ik kan het bijna niet meer uithouden van angst. Het geluid op televisie zwelt aan en ineens zie ik hoe een hoofd in razend tempo al zijn vlees verliest en verandert in een schedel. Ik schreeuw het uit en begin keihard te huilen. Wat heb ik een spijt. Bij de grote mensen horen is nog niet aan mij besteed. Mijn vader brengt me, onder lachend gebulder van heel de familie, opnieuw naar bed. Ik ben ontroostbaar.
29) Zoete Pasen (04-03-2015)
In de keuken hangt een zure azijnlucht. De lucht stijgt op uit een pan kokend water. Eieren ratelen op de bodem. Het is Pasen. Het kleuren van de eieren is een spannend proces. Rood en paars zijn mijn favoriete kleuren, naast groen en geel. Morgen komt de paashaas, zo is beloofd. Vandaag eerst nog naar de kerk. Mijn zus draait het vuur van het gasfornuis uit. Mams is op haar opperbest gekleed. Ze heeft een kort donkerrood jasje aan en draagt haar zondagse tas, van wit glanzend nappaleer. Mijn vader heeft een pak aan en draagt een das. Voordat we richting kerk gaan worden onze haren strak gekamd.
Kleine centen verzameld voor de collecte? Pa knikt ja. Voor ma is de paasmis het heiligen der heiligen. Ik vind het helemaal niks. Een uur lang stil zijn, stil zitten, niet omkijken, opstaan, rood kniekussen van het haakje halen, knielen, bidden. Met verbazing kijk ik altijd even schuin omhoog. Ik zie mijn moeder prevelen. Geen idee waar ze het over heeft. Het maakt wel indruk. Vooral door de sfeer. Die voelt vroom, plechtig en bedrukt. Wierook prikkelt mijn neus. Moet ik nu wel of niet niezen? Pa kijkt strak voor zich uit. Hoe gelovig is hij eigenlijk? Net zo gelovig als mams?
Ik verveel mezelf de paasmis voorbij. Thuisgekomen wordt de tafel gedekt. Voor het paasontbijt. Het goede servies is van diep achter uit de keukenkast, speciaal voor de gelegenheid van stal gehaald. Het is showtime. Dikke sneden suikerbrood en krentenmik liggen in een ijzeren mandje, op witte servetten, zorgvuldig gerangschikt. Vandaag geen grijze mik. Dikke plakken gekookte ham en roompaté liggen uitgestald op boterhammenbordjes. Aardbeien- en abrikozenjam zijn afzonderlijk uitgesmeerd in toetjesschaaltjes. Veel te veel. Op het midden van de tafel staat een klein vaasje met een takje forsythia, gedecoreerd met kleine paaseitjes van plastic. Een schaal met warme worstenbroodjes wordt binnengedragen. Ze ruiken heerlijk. Daar komt de schaal met eieren. Gekleurde eieren. Heel veel eieren. De rode eieren zijn van binnen roze en plakken koud tegen het gehemelte. Ik kan er maar drie op. Meer mag ik er ook niet eten. Na een dik uur zijn we klaar met het ontbijt. De zondag vliegt daarna voorbij.
En dan eindelijk is het maandagochtend. Ik kijk uit het badkamerraam en zie hoe mijn vader de eieren verstopt. Losse eieren en eieren in mandjes. Daar zitten de chocolade eitjes en de suikereitjes in. Ik voel me betrapt, door mezelf, een vreemde gewaarwording. Maar alles liever dan dat mijn broers en zus de eitjes eerder vinden. Zeker de chocolade eitjes. Ik kruip terug in bed en wacht tot er geroepen wordt. “De paashaas is geweest, komen jullie?” Ik spring snel uit mijn bed. Perfecte timing. In pyjama stropen we met vieren door de kleine tuin. Het blijft ieder jaar weer knap hoe pa het voor elkaar krijgt om eieren voor ons onvindbaar te maken. Of kan hij misschien toveren achter zijn rug? Met een vette glimlach maken we in de woonkamer de buit op. Het was dit jaar wederom een zoete Pasen.
30) Gezinszorg (05-03-2015)
Mijn vader neemt me even apart, gaat voor me op zijn hurken zitten en vraagt of ik bij de begrafenis van mams wil zijn. Of ik mee wil naar de kerk? Ik heb alleen nog maar gehuild deze ochtend, stiekem en alleen. Ik ben helemaal uit mijn doen. Weet eigenlijk met mezelf geen blijf. Zo te zien de anderen ook niet. De keuken van mijn tante staat vol met mensen, een beetje verdwaald, op zoek naar wat? Ja naar wat? Naar de begrafenis van mama. Sommigen ken ik, anderen niet. Ik ben boos en verdrietig tegelijk. Ik kan toch niet beslissen of ik mee wil? Dat weet ik toch niet? Is dat ook aan mijn broers en zus gevraagd? Gaan die wel mee?
Ik zal toch echt zelf een keuze moeten maken. Mijn vader kan het niet. Ik maak snel een inschatting van de situatie. Vanuit een super kleine jongetjeswereld. Mijn eigen kleine mannenwereld. Of ik er bij wil zijn, bij de begrafenis van mams? Mijn gevoel zegt ja, het jongensverstand zegt nee. Te veel gedoe voor de anderen, te lastig allemaal, ik sta maar in de weg. Ik ben toch veel te jong? Ik kan dat toch niet aan? Ik durf geen ja te zeggen en ook geen nee. Iemand moet voor mij kiezen, alsjeblieft. Ik weet niet meer precies wat ik geantwoord heb. Gevoeld des te meer. Verdrietig, boos, eenzaam en verlaten. Doe maar niet, geef ik fluisterend aan, het is beter dat ik niet mee ga.
Ergens hoor ik zuchten van verlichting. Van verlichting maar ook van zorg. Wie is er zo bezorgd? De vriendin van mijn grote broer blijft met me thuis en belooft op mij te passen. De rest verlaat in droeve opwinding en verlegenheid het huis van mijn tante. Netjes gekleed in donker. Wat een droefenis allemaal. Ik vat het niet helemaal. De laatste dagen leeft de hele familie in een roes, een waas van verstandsverbijstering en afwezigheid. Zo herinner ik het mij. Later hoor ik dat we zijn gaan wandelen, de vriendin van grote broer en ik. Langs de oevers van de Maas. Voor wat afleiding. Schepen kijken. Het zal vast troost geboden hebben. Tranen heeft hij gedragen van mij, de Maas. Tranen om mams. Het moet haast wel.
Ik weet het niet meer zeker. Kan het me niet meer herinneren. Vriendin heeft ongetwijfeld mijn hand vastgehouden. Mij vastgepakt en stevig geknuffeld. Of is ze ook heel even afwezig geweest? Net als ik. In gedachten van. Ja, in gedachten van wie? Van mams en grote broer natuurlijk. Welke liedjes zullen er gezongen zijn? In de Maas drijven wat takjes voorbij, met kleine bloempjes er aan vast. Een drijvend bosje bloemen. Voor mams. Mijn mams. Ze is niet meer. Hoe moet iedereen in hemelsnaam nu verder? Pa, mijn broers, mijn zus en ik? Ik wil niet weten hoe de begrafenis is geweest. Er wordt bij thuiskomst ook niet over gesproken. Vragen durf ik het niet. Veel te moeilijk. Ondraaglijk is het verdriet.
De volgende ochtend is iedereen vroeg wakker. We kruipen allemaal bij pa op bed, zeggen niets, missen samen mams. Mijn vader vertelt ons dat er morgen iemand van de gezinszorg langs zal komen. Die gaat tijdelijk voor ons zorgen. Ik kan me er even niets bij voorstellen. We zorgen toch zelf voor ons gezin? Ik wil helemaal geen gezinszorg. Ik wil naar school. Het leven gaat door. Zoals het vroeger was, toch, alsjeblieft? De tranen prikken achter mijn ogen en ik loop hard de kamer uit. Mijn grote zus rent achter me aan en pakt me vast. Eindelijk kan ik huilen, samen. Het voelt warm en goed.
25-02-2015
Afvalrace 14: Buikzicht
Vandaag maar weer eens in vol ornaat in de spiegel gekeken. Ik paste er nog ruim in, gelukkig maar. De spiegel verdiende deswege een volle glimlach. En toch ... Wat zou Rubens er van gevonden hebben? Gewoon uit nieuwsgierigheid. En zijn vrouwen? Gevoelens van jaloezie wellicht? Zou ik niet een ideaal model zijn geweest? In bezit van een goddelijk lichaam, om pasteus en ondeugend vet, in brede penseelvoering op doek te vangen.
Ik kijk toe hoe een waterig zonnetje voorzichtig mijn navel beschijnt. Die zou best met een kleine spatel ietwat ontvet mogen worden. Zou ik het durven? Argwanend kijk ik langs mijn schattig buikje omlaag, naar de weegschaal die naast mijn voeten staat. Zouden de batterijen het nog doen? Is ie nog voldoende geijkt? Eigenlijk kan ik met deze weegschaal niet meer voor de dag komen. Ik geloof namelijk niets meer van wat niet digitaal geduid kan worden. Maar veel belangrijker nog, durf ik überhaupt nog op deze weegschaal te gaan staan?
Mijn weegschaal dateert uit het prehistorisch tijdperk, versie nul punt nul. De weegschaal is zo oud dat de dikke wijzer intussen ook is afgevallen. Dat werkt in mijn voordeel. Het scheelt een streepje op de weegschaal en in mijn fantasie, ook een plooi op mijn buik. En toch ... de nijptang die ik meestal gebruik om vetplooien te meten volstaat niet langer. Een waterpomptang met grote bek in de verste stand, biedt gelukkig soelaas. Ik moet wel oppassen bij het meten dat ik mijn ventiel er niet vanaf wip. Om nu de hele buik leeg te laten dat gaat mij toch iets te ver.
De weegschaal voelt koud aan. Hij warmt zich snel aan mijn voeten. Met gekrulde tenen probeer ik invloed uit te oefenen op het resultaat. Misschien scheelt het weer een streepje. Helaas zit mijn buik in de weg en kan ik het resultaat niet aflezen. Ik kan niet anders dan een beetje voorover buigen. En ja hoor, ik zie nog net hoe de wijzer omhoog klimt, een streepje. Geen zuivere meting dus. De weegschaal piept en kreunt een beetje onder mijn voeten en vertolkt daarmee mijn ongenoegen.
Als man denk ik meteen in oplossingen. Zou er ooit iemand op het idee gekomen zijn om een uitschuifbaar leesscherm te koppelen aan een weegschaal? Eentje dat zich aanpast aan buikgroei. Obesitas neemt toe in onze westerse wereld. Er moeten vast meer mensen zijn die tegen dit soort afleesproblemen aanlopen. Eureka, mijn haar kleurt spontaan oranje bij deze ontdekking en boven mijn hoofd gaat een lampje branden. Ik krijg de smaak van uitvinden te pakken en denk verder. Maar niet voordat ik op een klein papiertje 'vermarkten' schrijf. Mijn buik mag dan misschien aankomen, mijn geheugen valt evenredig in dezelfde mate af.
Een spiegel op maat, die is ook nog niet uitgevonden. Een spiegel die meegroeit. Een spiegel die enerzijds niets verhult en anderzijds laat zien dat je niets meer om je lijf hebt. Vooral geen buik. Ik besluit onmiddellijk patent aan te vragen, met mijn bakelieten telefoon, bij Philips Research. Maar dan lees ik mijn briefje en hang snel weer op. Ik kleed mezelf aan en haal mijn schoenen en ideeën van de leest. Mijn kennis en de tijd zijn er nog niet rijp voor. Eerst maar eens afvallen. Opdat buik en schoenen mij weer passen.
Mien Buikzicht
Gewicht 04-11-2005: 88,00 kilo
Gewicht 02-12-2005: 86,50 kilo
Gewicht 23-12-2005: 86,29 kilo
Gewicht 27-01-2006: 87,00 kilo
Gewicht 01-04-2006: 86,50 kilo
Gewicht 19-07-2006: 86,50 kilo
Gewicht 06-09-2010: 90,00 kilo
Gewicht 14-10-2010: 86,00 kilo — Middelomtrek: 105 cm
Gewicht 09-12-2010: 84,00 kilo — Middelomtrek: 103 cm
Gewicht 23-02-2011: 84,00 kilo — Middelomtrek: 103 cm
Gewicht 12-06-2012: 87,00 kilo — Middelomtrek: 106 cm
Gewicht 18-03-2013: 89,00 kilo — Middelomtrek: 107 cm
Gewicht 15-11-2013: 84,50 kilo — Middelomtrek: 105 cm
Gewicht 06-01-2014: 85,50 kilo — Middelomtrek: 105 cm
Gewicht 25-02-2015: 83,50 kilo — Middelomtrek: 102 cm
‘Afvalrace’, een compilatie van hersenspinsels uitgebraakt tijdens het afvallen van schrijver Mien anno 2005/2015. Oftewel verhalen van een jonge schrijver zonder trekdrop met zwemband.
Ik kijk toe hoe een waterig zonnetje voorzichtig mijn navel beschijnt. Die zou best met een kleine spatel ietwat ontvet mogen worden. Zou ik het durven? Argwanend kijk ik langs mijn schattig buikje omlaag, naar de weegschaal die naast mijn voeten staat. Zouden de batterijen het nog doen? Is ie nog voldoende geijkt? Eigenlijk kan ik met deze weegschaal niet meer voor de dag komen. Ik geloof namelijk niets meer van wat niet digitaal geduid kan worden. Maar veel belangrijker nog, durf ik überhaupt nog op deze weegschaal te gaan staan?
Mijn weegschaal dateert uit het prehistorisch tijdperk, versie nul punt nul. De weegschaal is zo oud dat de dikke wijzer intussen ook is afgevallen. Dat werkt in mijn voordeel. Het scheelt een streepje op de weegschaal en in mijn fantasie, ook een plooi op mijn buik. En toch ... de nijptang die ik meestal gebruik om vetplooien te meten volstaat niet langer. Een waterpomptang met grote bek in de verste stand, biedt gelukkig soelaas. Ik moet wel oppassen bij het meten dat ik mijn ventiel er niet vanaf wip. Om nu de hele buik leeg te laten dat gaat mij toch iets te ver.
De weegschaal voelt koud aan. Hij warmt zich snel aan mijn voeten. Met gekrulde tenen probeer ik invloed uit te oefenen op het resultaat. Misschien scheelt het weer een streepje. Helaas zit mijn buik in de weg en kan ik het resultaat niet aflezen. Ik kan niet anders dan een beetje voorover buigen. En ja hoor, ik zie nog net hoe de wijzer omhoog klimt, een streepje. Geen zuivere meting dus. De weegschaal piept en kreunt een beetje onder mijn voeten en vertolkt daarmee mijn ongenoegen.
Als man denk ik meteen in oplossingen. Zou er ooit iemand op het idee gekomen zijn om een uitschuifbaar leesscherm te koppelen aan een weegschaal? Eentje dat zich aanpast aan buikgroei. Obesitas neemt toe in onze westerse wereld. Er moeten vast meer mensen zijn die tegen dit soort afleesproblemen aanlopen. Eureka, mijn haar kleurt spontaan oranje bij deze ontdekking en boven mijn hoofd gaat een lampje branden. Ik krijg de smaak van uitvinden te pakken en denk verder. Maar niet voordat ik op een klein papiertje 'vermarkten' schrijf. Mijn buik mag dan misschien aankomen, mijn geheugen valt evenredig in dezelfde mate af.
Een spiegel op maat, die is ook nog niet uitgevonden. Een spiegel die meegroeit. Een spiegel die enerzijds niets verhult en anderzijds laat zien dat je niets meer om je lijf hebt. Vooral geen buik. Ik besluit onmiddellijk patent aan te vragen, met mijn bakelieten telefoon, bij Philips Research. Maar dan lees ik mijn briefje en hang snel weer op. Ik kleed mezelf aan en haal mijn schoenen en ideeën van de leest. Mijn kennis en de tijd zijn er nog niet rijp voor. Eerst maar eens afvallen. Opdat buik en schoenen mij weer passen.
Mien Buikzicht
Gewicht 04-11-2005: 88,00 kilo
Gewicht 02-12-2005: 86,50 kilo
Gewicht 23-12-2005: 86,29 kilo
Gewicht 27-01-2006: 87,00 kilo
Gewicht 01-04-2006: 86,50 kilo
Gewicht 19-07-2006: 86,50 kilo
Gewicht 06-09-2010: 90,00 kilo
Gewicht 14-10-2010: 86,00 kilo — Middelomtrek: 105 cm
Gewicht 09-12-2010: 84,00 kilo — Middelomtrek: 103 cm
Gewicht 23-02-2011: 84,00 kilo — Middelomtrek: 103 cm
Gewicht 12-06-2012: 87,00 kilo — Middelomtrek: 106 cm
Gewicht 18-03-2013: 89,00 kilo — Middelomtrek: 107 cm
Gewicht 15-11-2013: 84,50 kilo — Middelomtrek: 105 cm
Gewicht 06-01-2014: 85,50 kilo — Middelomtrek: 105 cm
Gewicht 25-02-2015: 83,50 kilo — Middelomtrek: 102 cm
‘Afvalrace’, een compilatie van hersenspinsels uitgebraakt tijdens het afvallen van schrijver Mien anno 2005/2015. Oftewel verhalen van een jonge schrijver zonder trekdrop met zwemband.
20-02-2015
Vissenvoer
Hete zonnestralen zinderen door de lome lucht en branden op mijn blote rug. Ik durf de zon niet aan te kijken. Bang dat hij verblindt richt ik mijn blik naar beneden. Ik zie overal voeten om me heen. Af en toe schuiven ze een klein stukje naar voren. Wat in de voeten staat schuift mee. Het zijn blote lijven. Ze proberen mij te pletten. Ik geef niet toe.
De lijven waar ik tussen sta ruiken naar zuur zweet. Heel eventjes knijp ik in mijn hand en voel of de muntjes er nog inzitten. Ze gloeien en ik hevel ze voorzichtig over in mijn andere hand. Ze mogen niet vallen. Mijn timing is perfect. Zodra ik de muntjes heb overgeheveld wurmt een man, een kartonnen doos boven zijn hoofd dragend, zich los uit de vleesmassa. Het gat dat ontstaat wordt meteen ingenomen.
Intussen vangt mijn neus de penetrante geur die ontsnapt uit de kartonnen doos. Het ruikt naar ontbinding, naar dood. De doos wordt te water gelaten. Ik zie hem over de reling de diepte in duiken. Haaien scheuren de doos wild aan stukken. De vleesmassa voor me wijkt heel even en ik spring er snel tussenin. Ik wil me verstoppen. Het is now or never. Ik schiet door en bots bijna met mijn gezicht tegen de reling van de boot.
Plots word ik opgetild. “Hier, doe deze kleine maar eerst, die beesten hebben nog honger!” Om mij heen wordt hard gelachen. Maar niet door il Capitano. Hij houdt een hand voor mijn neus op. Snel duw ik er muntjes in. Hopelijk is het genoeg. Een frons glijdt van zijn gezicht. Hij lijkt tevreden en knikt kort richting drie gespierde mannen. De man die mij zojuist optilde vliegt overboord. Als vissenvoer. De boot doolt verder rond.
Knakworst, frites en mayonaise
(Inzending schrijfopdracht januari 2015-01-21)
Hete zonnestralen zinderen door de lome lucht en branden op mijn blote rug. Ik durf de zon niet aan te kijken. Bang dat hij verblindt richt ik mijn blik naar beneden. Ik zie overal voeten om me heen. Af en toe schuiven ze een klein stukje naar voren. Wat in de voeten staat schuift mee. Het zijn blote lijven. Ze proberen mij te pletten. Ik geef niet toe.
De lijven waar ik tussen sta ruiken naar zout en zonnebrandcrème. De geur vermengt zich in mijn neus, samen met de geur van hars die uit de dennenbomen waait. Heel eventjes knijp ik in mijn hand en voel of de muntjes er nog inzitten. Ze gloeien en ik hevel ze voorzichtig over in mijn andere hand. Ze mogen niet vallen. Mijn timing is perfect. Zodra ik de muntjes heb overgeheveld wurmt een man, een kartonnen doos boven zijn hoofd dragend, zich los uit de vleesmassa. Het gat dat ontstaat wordt meteen ingenomen. Ik probeer het nog te voorkomen door mijn borst en armen breed te maken. Maar ik ben te klein. Ik zal nog even moeten wachten.
Intussen vangt mijn neus de heerlijke geur die ontsnapt uit de kartonnen doos. Het ruikt naar knakworst, frites en warme mayonaise. Het water loopt me in de mond. De vleesmassa voor me wijkt heel even en ik spring er snel tussenin. Het is now or never. Ik schiet door en bots bijna met mijn gezicht tegen de toonbank van de friteskraam. Plots word ik door iemand opgetild. “Hier, help deze kleine maar eerst, volgens mij heeft ie honger!” Om mij heen wordt hard gelachen. Even later sta ik met een knakworst en een klein frietje in mijn handen, glunderend in de zon, de mayonaise druipend over de vingers. Hoe gelukkig kan een klein mensje zijn?
Toelichting:
Geschreven n.a.v. 6e schrijfopdracht op ColumnX (februari 2015), van professioneel schrijfcoach Hella Kuipers (http://heldenreis.nl):
De opdracht voor februari 2015 is een woordpuzzel:
-Kopieer jouw 'blijde' opdracht van januari. Je gaat met zo min mogelijk, maximaal 100, woorden de tekst aanpassen om de gebeurtenis totaal om te buigen naar iets vreselijks.
-Plak de januari-opdracht onder die van februari om het verschil nog duidelijker te maken.
-De uiteindelijke februari-uitdaging mag maximaal 300 woorden bevatten.
De lijven waar ik tussen sta ruiken naar zuur zweet. Heel eventjes knijp ik in mijn hand en voel of de muntjes er nog inzitten. Ze gloeien en ik hevel ze voorzichtig over in mijn andere hand. Ze mogen niet vallen. Mijn timing is perfect. Zodra ik de muntjes heb overgeheveld wurmt een man, een kartonnen doos boven zijn hoofd dragend, zich los uit de vleesmassa. Het gat dat ontstaat wordt meteen ingenomen.
Intussen vangt mijn neus de penetrante geur die ontsnapt uit de kartonnen doos. Het ruikt naar ontbinding, naar dood. De doos wordt te water gelaten. Ik zie hem over de reling de diepte in duiken. Haaien scheuren de doos wild aan stukken. De vleesmassa voor me wijkt heel even en ik spring er snel tussenin. Ik wil me verstoppen. Het is now or never. Ik schiet door en bots bijna met mijn gezicht tegen de reling van de boot.
Plots word ik opgetild. “Hier, doe deze kleine maar eerst, die beesten hebben nog honger!” Om mij heen wordt hard gelachen. Maar niet door il Capitano. Hij houdt een hand voor mijn neus op. Snel duw ik er muntjes in. Hopelijk is het genoeg. Een frons glijdt van zijn gezicht. Hij lijkt tevreden en knikt kort richting drie gespierde mannen. De man die mij zojuist optilde vliegt overboord. Als vissenvoer. De boot doolt verder rond.
Knakworst, frites en mayonaise
(Inzending schrijfopdracht januari 2015-01-21)
Hete zonnestralen zinderen door de lome lucht en branden op mijn blote rug. Ik durf de zon niet aan te kijken. Bang dat hij verblindt richt ik mijn blik naar beneden. Ik zie overal voeten om me heen. Af en toe schuiven ze een klein stukje naar voren. Wat in de voeten staat schuift mee. Het zijn blote lijven. Ze proberen mij te pletten. Ik geef niet toe.
De lijven waar ik tussen sta ruiken naar zout en zonnebrandcrème. De geur vermengt zich in mijn neus, samen met de geur van hars die uit de dennenbomen waait. Heel eventjes knijp ik in mijn hand en voel of de muntjes er nog inzitten. Ze gloeien en ik hevel ze voorzichtig over in mijn andere hand. Ze mogen niet vallen. Mijn timing is perfect. Zodra ik de muntjes heb overgeheveld wurmt een man, een kartonnen doos boven zijn hoofd dragend, zich los uit de vleesmassa. Het gat dat ontstaat wordt meteen ingenomen. Ik probeer het nog te voorkomen door mijn borst en armen breed te maken. Maar ik ben te klein. Ik zal nog even moeten wachten.
Intussen vangt mijn neus de heerlijke geur die ontsnapt uit de kartonnen doos. Het ruikt naar knakworst, frites en warme mayonaise. Het water loopt me in de mond. De vleesmassa voor me wijkt heel even en ik spring er snel tussenin. Het is now or never. Ik schiet door en bots bijna met mijn gezicht tegen de toonbank van de friteskraam. Plots word ik door iemand opgetild. “Hier, help deze kleine maar eerst, volgens mij heeft ie honger!” Om mij heen wordt hard gelachen. Even later sta ik met een knakworst en een klein frietje in mijn handen, glunderend in de zon, de mayonaise druipend over de vingers. Hoe gelukkig kan een klein mensje zijn?
Toelichting:
Geschreven n.a.v. 6e schrijfopdracht op ColumnX (februari 2015), van professioneel schrijfcoach Hella Kuipers (http://heldenreis.nl):
De opdracht voor februari 2015 is een woordpuzzel:
-Kopieer jouw 'blijde' opdracht van januari. Je gaat met zo min mogelijk, maximaal 100, woorden de tekst aanpassen om de gebeurtenis totaal om te buigen naar iets vreselijks.
-Plak de januari-opdracht onder die van februari om het verschil nog duidelijker te maken.
-De uiteindelijke februari-uitdaging mag maximaal 300 woorden bevatten.
12-02-2015
Wereldnieuws (2)
De postbode doet zijn ronde. Hij biedt ons dagelijks nieuws. Soms goed en soms slecht nieuws. Stipt op tijd dropt de postbode zijn werk in alle brievenbussen. Het zijn tijden waarop mensen de klok gelijk zetten. Vaak zelfs achter de voordeur liggen. Naast hun hond. Op wacht.
Vandaag is een bijzondere dag. De postbode kan het maar niet geloven. Tassen vol post wachten op hem. Het lijkt wel of zijn hele wijk vandaag post ontvangt. Hij pakt zijn stratenlijst met alle huisnummers erbij en krabt zich achter zijn oor. Krijgt nu werkelijk waar iedereen in zijn wijk post?
Wat de boel nog vreemder maakt is dat bijna alle post hetzelfde is. Het zijn geen twee maar zes zakken die hij bezorgen moet. De postbode zweet peentjes. Oranje peentjes. Precies de kleur van de post die in overvloed op de sorteertafel ligt. Kleine enveloppen, allemaal beschreven in hetzelfde minutieus en klein geschreven handschrift. Wat wil deze afzender duidelijk maken? Wat voor nieuws is hier in de wijk voor iedereen bestemd?
Voor het eerst in zijn 40-jarige postcarrière rijst er twijfel bij de postbode. Voor het eerst voelt de postbode een onweerstaanbare drang zijn beroepsgeheim te schenden. Het zijn nota bene allemaal handgeschreven enveloppen. Geen reclame, geen belastingblauwe, maar kleine oranje enveloppen. Wat wordt hier in hemelsnaam de wereld in gestuurd? Dit heeft de postbode nog nooit meegemaakt.
Wat nog opvalt is dat de enveloppen allemaal een Amerikaanse postzegel dragen. Oppassen zou je dan haast denken. Maar de postbode is te nieuwsgierig. Niet beseffend dat op het postsorteercentrum nog veel meer oranje envelopjes zijn aangekomen, opent hij stiekem een envelop. Een wit goedje explodeert recht in zijn gezicht. Het lijkt op wit scherp zand en draagt een chemisch luchtje. De postbode valt dood neer. Op een klein briefje in de envelop staat geschreven: With love, from Guantanamo Bay.
Wereldnieuws
(Inzending schrijfopdracht januari 2015-01-10)
De postbode doet zijn ronde. Hij biedt ons dagelijks nieuws. Soms goed en soms slecht nieuws. Stipt op tijd dropt de postbode zijn werk in alle brievenbussen. Het zijn tijden waarop mensen de klok gelijk zetten. Vaak zelfs achter de voordeur liggen. Naast hun hond. Op wacht.
Vandaag is een bijzondere dag. De postbode kan het maar niet geloven. Tassen vol post wachten op hem. Het lijkt wel of zijn hele wijk vandaag post ontvangt. Hij pakt zijn stratenlijst met alle huisnummers erbij en krabt zich achter zijn oor. Krijgt nu werkelijk waar iedereen in zijn wijk post?
Wat de boel nog vreemder maakt is dat bijna alle post hetzelfde is. Het zijn geen twee maar zes zakken die hij bezorgen moet. De postbode zweet peentjes. Oranje peentjes. Precies de kleur van de post die in overvloed op de sorteertafel ligt. Kleine enveloppen, allemaal beschreven in hetzelfde minutieus en klein geschreven handschrift. Wat wil deze afzender duidelijk maken? Wat voor nieuws is hier in de wijk voor iedereen bestemd?
Voor het eerst in zijn 40-jarige postcarrière rijst er twijfel bij de postbode. Voor het eerst voelt de postbode een onweerstaanbare drang zijn beroepsgeheim te schenden. Het zijn nota bene allemaal handgeschreven enveloppen. Geen reclame, geen belastingblauwe, maar kleine oranje enveloppen. Wat wordt hier in hemelsnaam de wereld in gestuurd? Dit heeft de postbode nog nooit meegemaakt.
In een kleine steeg waar niemand hem ziet opent hij een envelop. Een geborduurde geboortekaart glijdt door zijn vingers. ‘Met grote vreugde geven wij bekendheid aan de geboorte van onze zoon. Zeven pond schoon. We noemen hem Mien en verkondigen het wereldwijd. U bent van harte welkom dit met ons te vieren. Graag beschuit en muisjes zelf meenemen. Voor drank wordt gezorgd. Lieve groeten van pa, ma, zus en broertjes Mien.’
Toelichting:
Geschreven n.a.v. 6e schrijfopdracht op ColumnX (februari 2015), van professioneel schrijfcoach Hella Kuipers (http://heldenreis.nl):
De opdracht voor februari 2015 is een woordpuzzel:
-Kopieer jouw 'blijde' opdracht van januari. Je gaat met zo min mogelijk, maximaal 100, woorden de tekst aanpassen om de gebeurtenis totaal om te buigen naar iets vreselijks.
-Plak de januari-opdracht onder die van februari om het verschil nog duidelijker te maken.
-De uiteindelijke februari-uitdaging mag maximaal 300 woorden bevatten.
Vandaag is een bijzondere dag. De postbode kan het maar niet geloven. Tassen vol post wachten op hem. Het lijkt wel of zijn hele wijk vandaag post ontvangt. Hij pakt zijn stratenlijst met alle huisnummers erbij en krabt zich achter zijn oor. Krijgt nu werkelijk waar iedereen in zijn wijk post?
Wat de boel nog vreemder maakt is dat bijna alle post hetzelfde is. Het zijn geen twee maar zes zakken die hij bezorgen moet. De postbode zweet peentjes. Oranje peentjes. Precies de kleur van de post die in overvloed op de sorteertafel ligt. Kleine enveloppen, allemaal beschreven in hetzelfde minutieus en klein geschreven handschrift. Wat wil deze afzender duidelijk maken? Wat voor nieuws is hier in de wijk voor iedereen bestemd?
Voor het eerst in zijn 40-jarige postcarrière rijst er twijfel bij de postbode. Voor het eerst voelt de postbode een onweerstaanbare drang zijn beroepsgeheim te schenden. Het zijn nota bene allemaal handgeschreven enveloppen. Geen reclame, geen belastingblauwe, maar kleine oranje enveloppen. Wat wordt hier in hemelsnaam de wereld in gestuurd? Dit heeft de postbode nog nooit meegemaakt.
Wat nog opvalt is dat de enveloppen allemaal een Amerikaanse postzegel dragen. Oppassen zou je dan haast denken. Maar de postbode is te nieuwsgierig. Niet beseffend dat op het postsorteercentrum nog veel meer oranje envelopjes zijn aangekomen, opent hij stiekem een envelop. Een wit goedje explodeert recht in zijn gezicht. Het lijkt op wit scherp zand en draagt een chemisch luchtje. De postbode valt dood neer. Op een klein briefje in de envelop staat geschreven: With love, from Guantanamo Bay.
Wereldnieuws
(Inzending schrijfopdracht januari 2015-01-10)
De postbode doet zijn ronde. Hij biedt ons dagelijks nieuws. Soms goed en soms slecht nieuws. Stipt op tijd dropt de postbode zijn werk in alle brievenbussen. Het zijn tijden waarop mensen de klok gelijk zetten. Vaak zelfs achter de voordeur liggen. Naast hun hond. Op wacht.
Vandaag is een bijzondere dag. De postbode kan het maar niet geloven. Tassen vol post wachten op hem. Het lijkt wel of zijn hele wijk vandaag post ontvangt. Hij pakt zijn stratenlijst met alle huisnummers erbij en krabt zich achter zijn oor. Krijgt nu werkelijk waar iedereen in zijn wijk post?
Wat de boel nog vreemder maakt is dat bijna alle post hetzelfde is. Het zijn geen twee maar zes zakken die hij bezorgen moet. De postbode zweet peentjes. Oranje peentjes. Precies de kleur van de post die in overvloed op de sorteertafel ligt. Kleine enveloppen, allemaal beschreven in hetzelfde minutieus en klein geschreven handschrift. Wat wil deze afzender duidelijk maken? Wat voor nieuws is hier in de wijk voor iedereen bestemd?
Voor het eerst in zijn 40-jarige postcarrière rijst er twijfel bij de postbode. Voor het eerst voelt de postbode een onweerstaanbare drang zijn beroepsgeheim te schenden. Het zijn nota bene allemaal handgeschreven enveloppen. Geen reclame, geen belastingblauwe, maar kleine oranje enveloppen. Wat wordt hier in hemelsnaam de wereld in gestuurd? Dit heeft de postbode nog nooit meegemaakt.
In een kleine steeg waar niemand hem ziet opent hij een envelop. Een geborduurde geboortekaart glijdt door zijn vingers. ‘Met grote vreugde geven wij bekendheid aan de geboorte van onze zoon. Zeven pond schoon. We noemen hem Mien en verkondigen het wereldwijd. U bent van harte welkom dit met ons te vieren. Graag beschuit en muisjes zelf meenemen. Voor drank wordt gezorgd. Lieve groeten van pa, ma, zus en broertjes Mien.’
Toelichting:
Geschreven n.a.v. 6e schrijfopdracht op ColumnX (februari 2015), van professioneel schrijfcoach Hella Kuipers (http://heldenreis.nl):
De opdracht voor februari 2015 is een woordpuzzel:
-Kopieer jouw 'blijde' opdracht van januari. Je gaat met zo min mogelijk, maximaal 100, woorden de tekst aanpassen om de gebeurtenis totaal om te buigen naar iets vreselijks.
-Plak de januari-opdracht onder die van februari om het verschil nog duidelijker te maken.
-De uiteindelijke februari-uitdaging mag maximaal 300 woorden bevatten.
01-02-2015
A – H – A – D – (H) – D
‘Brood, boter, koffie, erwten’, ‘brood, boter, koffie -Waarom gaat dat poortje niet open?- erwten’, ‘brood, boter -Hé, ze hebben dat spul van de reclame-koffie’, ‘brood, boter -Ik heb eigenlijk geen zin in brood-‘, ‘Brood’… Fuck, ik ben het kwijt. Met mijn hoofd bonk ik eventjes hard op het winkelwagentje, althans ik zie mezelf dat in gedachten doen, gelijktijdig voel ik de ogen van een ongeduldige collegaklant in mijn rug priemen, ik versper zijn doorgang.
Terwijl ik ‘sorry’ mompel, zie ik verschrikt de uitdrukking op het gezicht van de versperde klant veranderen van ‘gehaast’ naar ‘ik wil nú mijn levensverhaal aan je vertellen’. Maar dat gaat even niet gebeuren, ik heb zelf te veel haast en duik snel met mijn hoofd tussen de beschuiten, letterlijk, ik wil ook wel eens een bolletje over mijn aai.
Ei! Een beschuitje met ei, daar heb ik zin in. Ik stuiter snel naar het eierrek en raak daar volledig de kluts kwijt; mijn favoriete eitjes staan niet in het rek, klasse D is op, ik twijfel, neem ik andere, ja, ik trek klasse C uit het rek, op naar de kassa, … nee, nee, nee, … mijn tas met lege flessen bungelt nog aan mijn wagentje … helemaal vergeten … terug!
Met mijn mandje tegen de ontevreden kijkende klanten in de afrekenwachtrij botsend, zwaaiende met het -vergeten terug te leggen- beurtbalkje, worstel ik terug de winkel in, de woedende opmerkingen stoïcijns negerend. Ik frot de flessen in de retourmachine en bots op de terugweg naar de kassa tegen een lange man met rossig piekhaar die brutaal mijn weg belemmerd en me streng terechtwijst, “Mevrouw, mevrouw, u vergeet uw flessenbonnetje!”.
Mijn ongemak is, via wanhoop, inmiddels in regelrechte paniek omgeslagen -ik heb een afspraak om tien uur- dus ik gris het bonnetje mee, ren richting kassa, raak in mijn haast een enorme bulkstelling, waarvan de onderste lagen in slow motion beginnen te bewegen. Grote blikken ananas landen voor mijn voeten, ik glij uit, buts met mijn billen op het koude blikwerk en rol met gestrekte benen vooruit over het blikgoed, als een lege fles op een lopende band, richting kassa.
Met grote passen beent de supermarktmanager op me af; angstig kijk ik naar hem op, maar hij pakt mijn hand, vraagt hoe het met me gaat en geeft mij de boodschappen gratis en voor niks mee ‘voor de schrik’. “De … de … de … Ah … Ah … Ha … Aha … A … H … D … Ha … Dee …”, ik kom even niet op de juiste woorden, “Da … Da … Dank … u … wel!”
Co-column geschreven op website ColumnX door Arta en Mien
Terwijl ik ‘sorry’ mompel, zie ik verschrikt de uitdrukking op het gezicht van de versperde klant veranderen van ‘gehaast’ naar ‘ik wil nú mijn levensverhaal aan je vertellen’. Maar dat gaat even niet gebeuren, ik heb zelf te veel haast en duik snel met mijn hoofd tussen de beschuiten, letterlijk, ik wil ook wel eens een bolletje over mijn aai.
Ei! Een beschuitje met ei, daar heb ik zin in. Ik stuiter snel naar het eierrek en raak daar volledig de kluts kwijt; mijn favoriete eitjes staan niet in het rek, klasse D is op, ik twijfel, neem ik andere, ja, ik trek klasse C uit het rek, op naar de kassa, … nee, nee, nee, … mijn tas met lege flessen bungelt nog aan mijn wagentje … helemaal vergeten … terug!
Met mijn mandje tegen de ontevreden kijkende klanten in de afrekenwachtrij botsend, zwaaiende met het -vergeten terug te leggen- beurtbalkje, worstel ik terug de winkel in, de woedende opmerkingen stoïcijns negerend. Ik frot de flessen in de retourmachine en bots op de terugweg naar de kassa tegen een lange man met rossig piekhaar die brutaal mijn weg belemmerd en me streng terechtwijst, “Mevrouw, mevrouw, u vergeet uw flessenbonnetje!”.
Mijn ongemak is, via wanhoop, inmiddels in regelrechte paniek omgeslagen -ik heb een afspraak om tien uur- dus ik gris het bonnetje mee, ren richting kassa, raak in mijn haast een enorme bulkstelling, waarvan de onderste lagen in slow motion beginnen te bewegen. Grote blikken ananas landen voor mijn voeten, ik glij uit, buts met mijn billen op het koude blikwerk en rol met gestrekte benen vooruit over het blikgoed, als een lege fles op een lopende band, richting kassa.
Met grote passen beent de supermarktmanager op me af; angstig kijk ik naar hem op, maar hij pakt mijn hand, vraagt hoe het met me gaat en geeft mij de boodschappen gratis en voor niks mee ‘voor de schrik’. “De … de … de … Ah … Ah … Ha … Aha … A … H … D … Ha … Dee …”, ik kom even niet op de juiste woorden, “Da … Da … Dank … u … wel!”
Co-column geschreven op website ColumnX door Arta en Mien
Abonneren op:
Posts (Atom)