20-02-2015

Vissenvoer

Hete zonnestralen zinderen door de lome lucht en branden op mijn blote rug. Ik durf de zon niet aan te kijken. Bang dat hij verblindt richt ik mijn blik naar beneden. Ik zie overal voeten om me heen. Af en toe schuiven ze een klein stukje naar voren. Wat in de voeten staat schuift mee. Het zijn blote lijven. Ze proberen mij te pletten. Ik geef niet toe.

De lijven waar ik tussen sta ruiken naar zuur zweet. Heel eventjes knijp ik in mijn hand en voel of de muntjes er nog inzitten. Ze gloeien en ik hevel ze voorzichtig over in mijn andere hand. Ze mogen niet vallen. Mijn timing is perfect. Zodra ik de muntjes heb overgeheveld wurmt een man, een kartonnen doos boven zijn hoofd dragend, zich los uit de vleesmassa. Het gat dat ontstaat wordt meteen ingenomen.

Intussen vangt mijn neus de penetrante geur die ontsnapt uit de kartonnen doos. Het ruikt naar ontbinding, naar dood. De doos wordt te water gelaten. Ik zie hem over de reling de diepte in duiken. Haaien scheuren de doos wild aan stukken. De vleesmassa voor me wijkt heel even en ik spring er snel tussenin. Ik wil me verstoppen. Het is now or never. Ik schiet door en bots bijna met mijn gezicht tegen de reling van de boot.

Plots word ik opgetild. “Hier, doe deze kleine maar eerst, die beesten hebben nog honger!” Om mij heen wordt hard gelachen. Maar niet door il Capitano. Hij houdt een hand voor mijn neus op. Snel duw ik er muntjes in. Hopelijk is het genoeg. Een frons glijdt van zijn gezicht. Hij lijkt tevreden en knikt kort richting drie gespierde mannen. De man die mij zojuist optilde vliegt overboord. Als vissenvoer. De boot doolt verder rond.


Knakworst, frites en mayonaise
(Inzending schrijfopdracht januari 2015-01-21)

Hete zonnestralen zinderen door de lome lucht en branden op mijn blote rug. Ik durf de zon niet aan te kijken. Bang dat hij verblindt richt ik mijn blik naar beneden. Ik zie overal voeten om me heen. Af en toe schuiven ze een klein stukje naar voren. Wat in de voeten staat schuift mee. Het zijn blote lijven. Ze proberen mij te pletten. Ik geef niet toe.

De lijven waar ik tussen sta ruiken naar zout en zonnebrandcrème. De geur vermengt zich in mijn neus, samen met de geur van hars die uit de dennenbomen waait. Heel eventjes knijp ik in mijn hand en voel of de muntjes er nog inzitten. Ze gloeien en ik hevel ze voorzichtig over in mijn andere hand. Ze mogen niet vallen. Mijn timing is perfect. Zodra ik de muntjes heb overgeheveld wurmt een man, een kartonnen doos boven zijn hoofd dragend, zich los uit de vleesmassa. Het gat dat ontstaat wordt meteen ingenomen. Ik probeer het nog te voorkomen door mijn borst en armen breed te maken. Maar ik ben te klein. Ik zal nog even moeten wachten.

Intussen vangt mijn neus de heerlijke geur die ontsnapt uit de kartonnen doos. Het ruikt naar knakworst, frites en warme mayonaise. Het water loopt me in de mond. De vleesmassa voor me wijkt heel even en ik spring er snel tussenin. Het is now or never. Ik schiet door en bots bijna met mijn gezicht tegen de toonbank van de friteskraam. Plots word ik door iemand opgetild. “Hier, help deze kleine maar eerst, volgens mij heeft ie honger!” Om mij heen wordt hard gelachen. Even later sta ik met een knakworst en een klein frietje in mijn handen, glunderend in de zon, de mayonaise druipend over de vingers. Hoe gelukkig kan een klein mensje zijn?


Toelichting:
Geschreven n.a.v. 6e schrijfopdracht op ColumnX (februari 2015), van professioneel schrijfcoach Hella Kuipers (http://heldenreis.nl):
De opdracht voor februari 2015 is een woordpuzzel:
-Kopieer jouw 'blijde' opdracht van januari. Je gaat met zo min mogelijk, maximaal 100, woorden de tekst aanpassen om de gebeurtenis totaal om te buigen naar iets vreselijks.
-Plak de januari-opdracht onder die van februari om het verschil nog duidelijker te maken.
-De uiteindelijke februari-uitdaging mag maximaal 300 woorden bevatten.