09-12-2015

Mien korte verhalen (40 en 41) met kleine grote waarheid

Beiden geschreven op 09-12-2015


40) Slecht nieuws vanuit een portiek

Ik slenter met twee vrienden wat rond in de stad. Zij lopen voorop en ik bungel er wat achteraan. Ze lijken druk in discussie en ik voel me wat buitengesloten. Altijd vervelend om niet deel uit te maken van een boeiend gesprek. Waar hebben ze het toch over? De sfeer bevalt me helemaal niet maar ik ben ook niet bij machte om er verandering in te brengen. Ik kan natuurlijk naast hen gaan lopen, maar dat voelt niet gepast. Iets in mij zegt dat ik dat even niet moet doen. Een vreemd voorgevoel maakt zich meester van mij.

Plots houden de twee vrienden halt. Vlak voor een portiek van een winkel in een zijstraat van de hoofdstraat. Het is wat stiller in deze straat en een van mijn vrienden neemt het woord. Hij trekt me aan mijn hand de portiek in. Hij wil me iets zeggen wat niet leuk is. Dat voel ik. Er flitst van alles door mijn hoofd. Waar gaat dit over? Toch niet over onze gemeenschappelijke kaartavonden? Willen ze ermee stoppen misschien? Vinden zij me niet meer leuk? Onzin. Waarom kom ik daar nu op? Hoe dan ook, iets voelt niet goed.

Het hoge woord komt eruit. Keihard. De vrienden willen niet meer met mij omgaan. Hoe vervelend zij het ook vinden, ze vertellen het mij, vlakaf in een portiek, in een verlaten stad. Recht in mijn gezicht. Haast als een gewone mededeling. Ik voel afwijzing en grote onmacht. Een klein beetje boosheid zelfs, verdriet. Maar die slik ik in. Ik laat me toch niet kennen. De redenen volgen nu. Ook deze komen keihard binnen. Ik ben te jong en sluit niet aan bij hun gedachtewereld. Ze vinden mij wel aardig hoor. Maar zij houden zich bezig met andere zaken en willen mij er niet meer bij hebben. Ze ervaren mij als ballast.

Ik vraag me onmiddellijk af, welke zaken? Durf het niet te vragen. Te overrompeld met het directe en slechte nieuws. Meisjes, denk ik, ze willen afspreken met meisjes en willen mij daar niet bij hebben. Ik heb ook nog niets met meisjes. Willen jullie dan ook niet meer kaarten met mij? Waarom niet? Is het misschien niet gezellig bij ons thuis? Daar kan ik me iets bij voorstellen. Op die stomme flat waar ik nu met mijn vader woon is het natuurlijk niet zo gezellig.

Het enige dat ik kan doen, is berusten. Mij ontbreekt de energie, de wilskracht en overtuiging om tegen het besluit, dat al dik beklonken is, in te gaan. In stilte lopen we met drieën verder. Mijn twee vrienden voorop. Ik erachter. Leeg en verdrietig. Het zijn mijn vrienden niet meer. De afwijzing komt hard binnen. Ik zou er graag met iemand over willen praten en toch ook niet. Zou sowieso niet weten met wie. Ik hou het voor me. Pijnlijk.

We fietsen terug naar huis. Mijn twee vrienden zwaaien uitbundig naar een groep jongeren die bij de ijssalon staan. Meer specifiek naar twee meiden waarvan ik weet dat zij ze beiden leuk vinden. De vrienden stoppen en haken aan bij de groep. Joviaal en duidelijk geamuseerd. Ik fiets door naar huis en gooi mezelf op bed, op mijn buik, en druk mijn gezicht in het kussen. Huilend, eerst zacht, dan hard. Niemand die mij hoort. Niemand die mij troost. Wie en wat mis ik toch? Na het huilen val ik in slaap. Wordt tegen de avond wakker. Alleen. Mijn vader komt zo thuis. Zal ik vertellen wat er is gebeurd? Ik kan en wil het niet. Mijn vader is ook zo alleen.


41) Flatontmoeting

De flat voelt nog niet vertrouwd. Een nieuwe woonruimte, een nieuwe kamer, een nieuwe omgeving, nieuwe mensen. Allemaal onwennig. Na school is er niemand thuis om een praatje mee te maken. Ik smijt de boekentas in mijn kamer op bed. In de keuken trek ik de koelkast open. Vind in zijn buik weinig troost. Dan maar een boterham smeren. De leegte moet gevuld. Wat nu? Ik heb verder nergens trek in. Huiswerk maken wil ik nog niet. Over een of twee uurtjes gaan we eten. Maar wat? Geen idee wat mijn vader op het menu heeft staan.

Zal ik even tegen de muur van de flat gaan tennissen? Heb kortgeleden een goedkoop tennisracket op de kop getikt. Een andere sport dan hockey. Maar wel eentje die ik alleen kan doen en die mij ook balvaardigheid leert. Sport werkt helend. Helend in de aanhoudende leegte die ik voel. Ik besluit met de lift te gaan. In de lift zie ik een meisje. Niet mooi en niet lelijk. Ze lacht me vriendelijk toe. Ik durf niets te zeggen. Weet wel dat ze me ergens leuk vindt. Dat voel ik. Maar ik weet er geen raad mee. Ik heb haar al vaker in de buurt van de flat gezien en vermoed dat ze hier ook woont.

Het tennissen tegen de muur lucht op. Ik daag mezelf uit en geef opdrachten. De bal mag maar een keer stuiten. Afwisselend moet ik links en rechts slaan. Rechts met mijn backhand en links met mijn forehand. Soms doe ik een stapje naar voor, soms naar achter. Liefst zo min mogelijk. Ook schuin naar links en rechts lopen doe ik niet graag. De bal goed raken en goed richten met mijn tennisracket heeft alle prioriteit. Heel even vergeet ik de wereld om mij heen. Nu probeer ik zonder te stuiten de bal vanaf de muur in een keer te raken. Ook de opslag zou ik graag willen oefenen, maar dat gaat niet goed. Is eigenlijk ook niet nodig. Het is geen slag die bij het hockeyen gebruikt wordt.

Aan de zijkant bij de flat zie ik onder een lantaarnpaal het meisje uit de lift staan. Zoekt ze nu contact met mij? Het lijkt er wel op. Het brengt mij in verlegenheid. Ze kijkt voortdurend mijn kant op. Heel af en toe keert ze haar hoofd. Ik weet me eventjes geen raad. Zal ik contact met haar zoeken, haar aanspreken? Ik durf niet. Weet niet goed wat ik moet zeggen. Zal ik jaar vragen of zij ook een tennisracket heeft? Dan kunnen we misschien samen tennissen. Zou ik leuk vinden. Maar het is misschien wel een rare vraag. Wil ze wel tennissen? Kan ze tennissen? Ze komt nu naar me toegelopen. Heeft ze een vraag voor mij? Waarover dan?

Het gesprek gaat stroef en onwennig. Ja, ik woon hier nog niet zo lang. Zij ook niet. Ze gaat naar een andere school dan ik. Heb geen idee hoe oud zij is. Van mijn leeftijd denk ik, hoop ik. Waarom? Geen idee. Vragen dan maar? Ik durf niet. Te verlegen. Dag. Dag. Heb ik nu stom gedaan? Had ik meer moeten vragen? Maar wat dan? Ik sla nog een balletje tegen de flat. In de lift omhoog laten de gedachten aan het meisje me niet los. Helemaal vergeten te vragen hoe ze heet. Dat doe ik de volgende keer dan maar. Als ik durf.