Doorspekt met kermis dool ik door
de straten. Mijn oren vallen er bijna af, zo luid komen de muziek en
boodschappen binnen. Zes emmers heb ik al gevuld. Met ballen gooien en met
spuw. Meters hang ik in de lucht. Over de top en over de kop. Lichtflitsen in
alle kleuren schieten recht in mijn ogen en verdwijnen via ooghoeken terug de
wereld in.
Ik word opnieuw een beetje misselijk. Van nougat, oliebol, makreel, paling, pinda’s en suikerspin. Ik schiet naakte dames van de kaart met een fout geweer. Jimmy breekt haast mijn nek en knieën. Roze ziet het voor mijn ogen.
De hijskraan vreet langzaam mijn geduld op. De bulldozer staat weer eens verkeerd opgesteld. De rups verdient een dikke pluim. Alle spiegels breken van mijn lach en enthousiasme. De pony waarop ik zit stinkt naar pony. In de zweefmolen schiet Donald Duck los.
Verliefd kijk ik naar mijn meissie en we botsen keihard op een zoenend stel. Ze breken alle tanden. Hullie Gullie, iedereen in paniek. Brandweer kan niet komen blussen want is bezig met een kamelenwedstrijd. Alle blikken vallen om en ik, ik scoor doelpunt na doelpunt. De kruising is mijn vriend.
Aan alle touwen hangen kleine eendjes. De waterbaan meandert en drijft me regelrecht een spookhuis in. Ik laat iedereen schrikken, zo lelijk als ik ben. De vrouw met een hele grote borst moet lachen. Het super lenige meisje verandert plotseling in een serpent. Giftig als een slang roept ze de sterkste man ter wereld erbij. Tevergeefs. Boksen kan hij niet. Een watje, naar later blijkt. Gestorven in de muizenstad.