Beiden geschreven op 18-04-2015
36) Een titel valt niet af te dwingen
Het loopt allemaal moeizaam in huize Mien. Het blijft wennen aan de nieuwe vrouw van mijn vader. En nu wil ze ook nog dat we mams tegen haar zeggen. Dat kan niet. Die naam is maar voor een moeder bedoeld. En die is er niet meer. Dat spreekt toch vanzelf? Mijn vader doet zijn best om ons te bewegen het wel te doen. De tranen springen in mijn ogen. De anderen zwijgen. De tijd en wil is nog niet rijp. Foute timing. Deze titel valt niet af te dwingen. Tijdens de maaltijden wordt het steeds zwijgzamer en ongemakkelijk aan tafel. Het is ook allemaal veel te snel gegaan. Iedereen zoekt zijn eigen weg in het verdriet. Ook de hond geeft geen goedkeuring. Hij blijft grommen tegen de nieuwe bewoonster. Onze blije Cocker kwispelt steeds minder. De sombere sfeer in huis lijkt ook het beestje te treffen. Mams is en blijft onvervangbaar, hoe ziek ze ook was.
Voor de nieuwe vrouw is dit maar moeilijk te accepteren. Ze heeft niets met kinderen en niets met huisdieren. Die mogen van haar allemaal weg. Zo voelt het toch. En sterker nog. Zo wordt het ook nog eens uitgesproken. ’s Avonds laat op een zomeravond, stiekem op de trap, hoor ik samen met mijn broer, hoe hij neergezet wordt door onze nieuwe moeder. “Hij gaat naar een tehuis. Ik kan niet met hem overweg. Heb je zijn kamer gezien, hij doet niets in huis, hij luistert niet. Hij eruit of ik eruit.” De boodschap komt hard aan. Mijn vader slaat nu ook door. Harde woorden vliegen door de lucht. We geloven onze oren niet. Versteend zitten mijn broer en ik op de trap. Het geschreeuw achter de woonkamerdeur wordt steeds heftiger. Broer gaat naar bed. Ik blijf nog even zitten. In wanhoop, omdat ik niet wil geloven wat ik hoor. Wat als ze me straks zien zitten? Ik besluit om ook maar snel naar bed te gaan. Het voorval komt de volgende dag niet ter sprake. Maar iets lijkt er geknapt. Ik heb mijn vader nog nooit zo stil gezien. Dit huwelijk kan nooit lang duren.
37) Het Noorden en het Zuiden kwijt
Het is herfstvakantie en vandaag rijden we naar Heerlen. We gaan de nieuwe woning van mijn grote broer en zijn vrouw inwijden. Ze zijn in maart getrouwd. Broer heeft een mooie baan gevonden bij het ABP. Ze hebben een appartement gehuurd in een flat bij de Vossekuil. Niet zo’n beste buurt, maar de huur is er goedkoop. Ze hebben het appartement keurig ingericht volgens de laatste mode. Veel rotan, een donkere ribfluwelen bank en natuurlijk veel kamerplanten. De vingerplant en parapluplant ontbreken niet. Boven de keukenbar die de keuken van de woonkamer afscheid hangen felgekleurde donkere glazen bollen in een wit net. De letterbak tegen de muur is gevuld met prullaria die ik niet kan thuisbrengen. Maar het ziet er wel gezellig uit.
Het ziet er allemaal picobello uit en de taart kan geserveerd. Mijn vader is trots. Dat kun je zien. Net als grote broer en zijn vrouw. Er komt geen eind aan de rondleidingen. Dan weer dit zien en dan weer daar even kijken. Ik heb het wel gezien en vraag of ik naar buiten mag met onze Cocker. Die is wat blij. Met een bocht loopt ie om de vrouw van mijn vader. Het zullen nooit vrienden worden. Tot zo! En weg zijn we. Best vreemd om onze hond in een voor mij onbekende omgeving uit te laten. We nemen de lift. Een klein stinkend houten hok dat veel te langzaam afdaalt naar beneden. Het park bij de flat maakt veel goed. Zal ik hem even loslaten? Eigenlijk is dat niet verstandig maar doe het toch. Weg is ie! Als een hazewind. Ik raak in paniek. Want hij gaat er echt als een duvel in een doosje er vandoor. Hoe ik ook roep, hij is verdwenen. Met lood in de schoenen meld ik me op de vijfde etage, flatnummer 124. Dat heb ik goed onthouden. In tranen vertel ik dat onze Cocker er vandoor is. Geen paniek. Met z’n allen vinden we hem wel. De hele middag lopen we te zoeken. De housewarming party krijgt een diepvriesscenario. Laat in de middag, als we toch nog een keer gaan kijken loopt onze Cocker binnen. Zuchten van verlichting. We kunnen meteen naar huis. Vanaf het balkon zwaaien grote broer en zijn vrouw ons gedag. Een gelukkig koppel. Ik knijp onze Cocker dicht tegen me aan, achter in de auto. Waar was je nou?
Ik zit tussen mijn zus en haar vriend op de achterbank. De Cocker op schoot. Dat moet. Ik laat hem nooit meer los. “Ze wonen daar mooi”, zegt de vrouw naast mijn vader, “alleen hoop ik wel dat ze daar gelukkig worden, ik vond haar er niet echt gelukkig uitzien.” Mijn vader geeft onmiddellijk antwoord. “Ach wat, ze moet daar even wennen, ze is alleen het dorp gewend, dat heeft tijd nodig.” “Nou, ik moet dat nog zien hoor!” “Mens, doe toch niet zo negatief!”
We zijn eindelijk thuis. Op de bank zit mijn andere broer, de handen in zijn lange blonde haar geslagen, voorover gebogen. Dat betekent slecht nieuws. Hij had geen zin om mee te gaan naar Heerlen en bovendien moest hij nog wat voorbereiden voor school. Mijn vader voelt nattigheid, dat mag duidelijk zijn. “Wat is er jongen?” Mijn broer zwijgt. Maar niet lang. “Ik heb mijn vriendinnetje zwanger gemaakt!” Alles in de kamer komt heel even tot stilstand. Er zijn geen woorden voor. Totdat. “Hoe is het mogelijk, jongen, wanneer, hoe, waarom, en wat nu … hoe kun je …!” Het ongeloof lijkt onmetelijk. “Schande, schande, schande …!” Mijn vader weet niets anders te zeggen. “We houden het kind!” zegt mijn broer resoluut. Ik heb het er al over gehad met de moeder van mijn vriendin, die vindt het goed!” Mijn vader ploft neer op de bank. Zijn vrouw rent naar de keuken, in al haar onnozelheid. Er flitst bij mij maar een gedachte door mijn hoofd. Ik raak nu ook mijn andere broer in huis kwijt. Het besef slaat bij me in als een bom. Zeventien jaar en dan al vader worden. Dat kan toch niet?