03-10-2013

Te huis

Bij ieder woord dat Kees hoort schrikt hij op. Heeft hij dat goed gehoord? Kees kruipt wat dichter tegen de trap en legt zijn oor vlak langs een van de spijlen die onder de leuning omlaag krult. Zo kan hij zich beter concentreren op wat er binnen wordt verteld. Iets vreselijks. Hij vangt lossen flarden op van een gesprek waarvan de toon hem niet aanstaat. Ze hebben weer ruzie.

Kees had allang in bed moeten liggen, maar de vertwijfeling in zijn vaders vlakke stem, nagelt hem vast aan de trap. Hij vraagt zich af wat er allemaal achter de deur besproken wordt.

De discussie wordt vinniger. De emoties laaien op. Kees heeft moeite om te verstaan wat er nu precies wordt gezegd. De losse flarden vormen langzaam een triest verhaal. Het kan toch niet waar zijn? Het hart bonkt Kees in de keel. Nee, nee, nee, het is niet waar.

Een hoge vrouwenstem slaat een verontwaardigde toon aan. “Het kan zo niet langer. Jouw zoon is onaangepast, hij ruimt niets op en hij luistert niet naar wat ik hem zeg. En dan dat vieze lange haar. Ik mag zijn kamer niet opruimen. Ik mag het niet. Maar hij doet het ook niet.”

Vanaf de trap fluistert Kees zijn vader denkbeeldig woorden in. Boze woorden van verzet en lieve woorden van troost. Die vrouw maakt zijn broer zwart. Hoe durft ze? Maar Kees beseft dat zijn vader de woorden niet kan horen. Wat daar achter de deur gebeurt vreet aan Kees. Wat haalt dat mens zich in haar hoofd? Wat doet het er toe? Niet opruimen is toch geen doodzonde? Moet ie daarvoor , moet ie daarvoor ….

Zijn vader verheft nu eindelijk zijn stem. De donkere bas overstemt de hoge klaagzang van de dame. De nieuwe moeder, sinds kort. ‘Mam’ moeten ze tegen haar zeggen. Ze smeekt er bijna om, ze huilt er bijna bij. Dat vertikt Kees. Het is niet zijn moeder. Het is een koude kille tante die zijn vader afblaft en afpikt.

“Ik vind dat je het allemaal te zwaar overdrijft, mens! Oké, hij is geen doorsnee zoon, en hij doet dingen die niet allemaal door de beugel kunnen, hij heeft lang haar, komt te laat thuis voor het eten, ruimt zijn kamer niet op, rookt stiekem en dan … en dan … dat is toch geen reden om … om … om …”

Om wat? Kees hoort niet hoe zijn vader de zin afmaakt. Hij hoort wel hoe boven aan de trap iemand aanschuift. Hij kijkt niet op, hij voelt en weet dat het zijn broer is. Gemeenschappelijk horen ze de strijd aan die achter de deur plaatsvindt.

“En ik wil, dat je kiest. Ik kan met die jongen niet verder. Hij gaat naar een tehuis. Hij eruit of ik eruit!” Er volgt een korte stilte. De stilte is ondraaglijk. De lucht is dik en Kees kan amper ademhalen. De stilte is ook hoorbaar boven aan de trap. De lucht in de gang voelt loodzwaar, lijkt zwanger van oorlog.

“Dat meen je niet. Hoe kun je … hoe kun je … het is wel mijn zoon hoor!” Wat een ongelofelijk kreng is dat vrouwmens. Kees kan wel janken. Zijn broer, zijn eigen broer, … naar een tehuis? Echt niet? Zal hij de kamer in rennen en die vrouw eens goed de waarheid zeggen? Hij kan het niet langer aanhoren. Hoort hij het nu goed? Huilt zijn vader? Nee, nee?

Boven hem klinkt ongemakkelijk geschuifel. Zijn broer komt de trap af, schuift stilletjes naast hem, legt een arm om de schouder. “Het komt allemaal goed Kees!”, lijkt hij met zijn arm te zeggen. Vol spanning wachten ze samen op de trap af wat er verder gebeurt.

Het gesnik van pa wordt gevolgd door een tirade. Kees kan het niet helemaal volgen. De woordenstroom van zijn vader klinkt dof in zijn oren. Alsof de woorden in water in zijn oor klotsen. Wil hij dit wel horen? De spanning achter de deur en in de gang is te snijden.

“Hij gaat er niet uit. Jij gaat er dan maar uit, hoe durf je? Mijn vier kinderen zijn me alle dierbaar. Dat moet je toch weten. Geef ze een beetje tijd, ja? Hun moeder is nog geen jaar geleden overleden. Je hebt helemaal niets met de kinderen. Je geeft hen geen enkele vorm van aandacht. Een kille koele tante, dat ben je!”

Achter de deur klinkt nu schel en droevig gejammer. Door het gesnik heen hoort Kees de vrouw schreeuwen tegen zijn vader. “Ik hou alleen van jou en niet van de kinderen. Ik ben niet met je kinderen getrouwd, maar met jou. Jij zit niet de hele dag thuis met hen. Ze maken de boel vies en ze luisteren niet. En die zoon van jou die gaat eruit. Naar een tehuis. Jij kunt hem niet opvoeden en ik ook niet. Hij zal er beter van worden, geloof me!”

Kees voelt geen arm meer om zich heen. Zijn broer is naar zijn kamer gegaan. Triest kijkt Kees naar beneden. Hij voelt nattigheid. Nee, niet weer. Van spanning heeft hij in zijn broek geplast. Verdomme, ook dat nog. Maar Kees kan nu niet aankloppen. Hij durft niet. Stilletjes gaat hij naar boven en kruipt in bed. Door het onderlaken voelt ie het koude kille bruine zeiltje. Het is al laat. Beneden is het stil. Onheilspellend. Bonkend met zijn hoofd, van links naar rechts, schudt Kees zichzelf in slaap. Droomloos.