In zwart, wit en blauw wrijft hij ogen uit
Wil niet weten wat komen gaat en verdwijnt
Hersenspinsels tekenen zich af
Op zijn voorhoofd, in vloeibaar mauve
Hij stoot zijn neus, wel drie keer
Niemand die zich ongerust maakt
Over een vage snottebel die over de wang kruipt
De mondhoek afgezakt in opgedroogd bloed
Waar in hemelsnaam heeft hij al zijn eer verloren?
De man met blinddoek
Hij sluit zijn ogen onvrijwillig, omdat het moet
Voor de wereld die hem lelijk oogt
Troebel, zo vlieden zijn gedachten
Voor hen die het zien willen
In letterwolken boven zijn hoofd
De grote ontcijfering kan beginnen
Wie vult wat in?
Zonder oordeel
Bevangen van een wereld
Die niet de zijne is
Het doek valt scheef over de ogen
Als een vrijheidsvlag
Met een knoop op het linkeroor
Hij wil en kan niet alles horen
Verminkt zijn de gedachten
Door oorlog en ongenade
Blauwe kriebels tarten zijn zwarte neus
Toveren een ongewilde glimlach om zijn mond
Wachten op de bus, het heeft geen enkele zin
De hemel wacht
Daar zal uiteindelijk rust gevonden worden
In donkerbruin verlangen, met ijdele hoop
Op dat wat komen gaat
Geschreven naar aanleiding van het schilderij 'The Blindfolded Man' (Marlene Dumas, 2007).
Gezien bij de tentoonstelling 'The Image as Burden' (Stedelijk Museum Amsterdam, oktober 2014).