27-11-2014

Klinkers in de zon

De schrijver legde heel eventjes zijn pen neer. Omhoog langs het plafond klom een laatste zomermug. Een flauw beest met dunne vleugels en amper in staat om nog te steken. De herfst had hij overleefd, als een kleine Napoleon. De winter zal een ander verhaal worden, zo ook dacht de schrijver.

Hij had veel liever een carrière als stratenmaker geambieerd. Het had hem echter ontbroken, aan daadkracht en aan een sterke rug. Een watje was hij in de loop der jaren geworden. Donzig steriel met ook nog eens een slechte smaak. Altijd maar kiezen voor onderwerpen die er niet toe doen. Waar niemand op zit te wachten. Zijn lezers vielen er haast bij in slaap.

Dromen stond de schrijver zichzelf gelukkig toe. Hij droomde van klinkers en van walen, van kinderkopjes en geel zand. Het bleef maar kriebelen. De jeuk werd langzaam ondraagbaar. En dat terwijl de zomermug al lang voor pampus lag. Nooit goed, als een mug erbij gaat liggen. Op zijn rug, als een dood vogeltje. Het ene been gestrekt. Languit onderuit.

Het roept een stil verlangen op. Naar weer een nieuwe zomer. Als we de seizoenen toch eens voort konden duwen. Of nog liever, bevriezen. De herfst, winter en lente voor altijd in het vriesvak. De zomer in de koelkast. Want het mag ook niet te warm worden.

Gelijkmatige temperaturen, ideaal voor het schrijven van een boek. Losjes vanuit de palm. Niet krampachtig. Met vloeiende onderwerpen. Die iedereen kan verstaan. Wat zou het lezen dan begripvol worden. Maar ook ontzettend saai. Veel liever leg ik harde klinkers. Klinkers in de zon.