Geschreven tussen 17-03-2015 en 27-03-2015
31) Vroege zomerhitte (17-03-2015)
De zomer komt dit jaar veel te vroeg. In grote droefheid, intens en veel te warm. Voor mams kon het niet warm genoeg zijn. Lekker bakken in de zon op de stretcher, achter op de plaats. Op zijn tijd koud douchen onder de tuinslang, die was vast gemaakt aan de waslijn. Ik hoef niet meer naar school. Bijna een week te vroeg is de grote vakantie voor mij al begonnen. Nog een week naar school gaan, nu mams pas is overleden, lijkt niemand een goed idee. Jammer, want ik mis de vriendjes in mijn verdriet. Onmeetbaar verdriet. En nou krijg ik ook geen plantje mee van school, om voor te zorgen tijdens de vakantie. Ik begrijp het nog niet helemaal. Ik leef in een waas. Mams zal ik nooit meer zien, zo is me verteld.
Mams was erg ziek en zo herinner ik haar. Zachtjes kreunend en zuchtend ‘s avonds in bed. Als ik thuis kwam van school zat ze vaak aan de keukentafel, met een grote kartonnen schoendoos op schoot. Er zaten allemaal kleine doosjes in de doos. Die stalde ze dan voor zich uit. In de doosjes zaten potjes met pillen in verschillende kleurtjes en grootte. Sommige potjes schroefde ze open. Met een glaasje water nam ze dan wat pillen in. Wat had ze het vaak warm, hartje zomer. Ik kon dat altijd aan haar zien. Aan haar natte bovenlip, die glinsterde in de zon. Een glaasje ranja kreeg ik van haar en een Mariakoekje, daarna moest ik maar gauw buiten gaan spelen. Mama was moe en ging dan eventjes op de bank liggen, in de woonkamer, met de gordijnen dicht, hartje zomer.
Het is nog vroeg in de middag en ik haal mijn hockeystick en hockeybal uit de schuur. Samen spelen gaat voorlopig niet. De kinderen waar ik mee speel zitten nog op school. Achter in de straat is het rustig. Gelukkig staan er niet veel auto’s, zodat ik een geschikte plek vind om tegen de muur te slaan. Het liefst wil ik slaan tegen een kale muur. Dat leidt het minste af. Niet tegen dat stukje muur met die vreemde witte woorden op gekalkt, woorden die ik niet begrijp, ‘RMS’ en ‘Ambon’. Pas veel later begrijp ik dat de woorden te maken hebben met treinkapingen uit de jaren zeventig. De zon brandt in mijn nek en ik sla de bal wel honderd keer tegen de muur. De uitdaging zit erin om de bal telkens net ietsje over de stoeprand te slaan. Het lukt steeds beter. Langzaam speel ik mezelf moe. Het is veel te heet en ik heb dorst, ik houd het voor gezien en ga naar huis.
Aan de aanrecht staat een mevrouw in een witte jurk en een wit kapje op haar hoofd. Ze staat af te wassen. Ik vind het maar een rare vrouw, zeker met dat vreemde hoedje op. Houd ze die op omdat ze niet echt wil binnenkomen? Haar zwarte fiets staat brutaal midden op de achterplaats. Onbeleefd vind ik dat eigenlijk. Ik weet niet meer hoe ze heet. Ze komt ons voortaan helpen, iedere dag, met de was, de poets, het eten en met mij. Ja, ze is schoonmaakster, kookvrouw en oppas tegelijk. Ze gaat iedere dag voor ons zorgen, omdat mams er niet meer is. Zo heeft paps het ons uitgelegd. Het is een gezinsverzorgster. “Mag ik wat drinken?” De vrouw draait zich om en kijkt me vanuit de hoogte aan. Ze ziet dat ik erg zweet, althans dat hoop ik. “Ga maar even aan tafel zitten, dan krijg je een glaasje water.” Ze gaat verder met de vaat. ‘Water!’, denk ik, ‘krijg ik geen ranja, het is zo heet!’ Ik durf het niet te vragen, aan de witte mevrouw.
32) Sportfondsenbad (19-03-2015)
De eerste maanden na het overlijden van mijn moeder maak ik kennis met diverse vrouwen, allen standaard gekleed in het wit. Witte schort, witte schoenen, wit kapje boven op het hoofd. De meeste dragen onder de schort een blauwe blouse. Het zijn allemaal gezinsverzorgsters. Zodra ik een beetje gewend ben aan de ene meldt een andere zich alweer aan. De namen raak ik al snel kwijt. Een gezinsverzorgster blijft me bij. Een hele lieve. Maar ook haar naam ben ik vergeten. Ze geeft mij aandacht en luistert als ik verdrietig ben. Ook al heb ik niet zo veel te vertellen, ze knuffelt mij, geeft troost en voelt met me mee. Maar op een of andere manier lijkt dat niet te mogen. Na een aantal weken verdwijnt ook zij. Het contact is wederom van korte duur. De gezinsverzorgsters mogen zich niet te veel hechten. Vreemd. Want ik wil niets liever.
Vanmiddag gaan we zwemmen, in het sportfondsenbad. Ik mag zelf fietsen en ben apetrots. De zwemspullen worden verzameld en in de geruite zwemtas gedaan. Het koord van de rugtas striemt een beetje in mijn nek, maar dat vind ik helemaal niet erg. Ik ga lekker zwemmen samen met mijn favoriete gezinsverzorgster. Wie doet me wat? Het is een heerlijke middag. De grote deur naar het buitenbad staat open, zodat we ook buiten kunnen zwemmen. Het is wel nog een beetje koud maar het zwemt veel fijner dan binnen. Hier heb ik plek en kan ik baantjes trekken. Dat heb ik tijdens het schoolzwemmen geleerd. Ik trek alles uit de kast om te laten zien aan de gezinsverzorgster wat ik allemaal geleerd heb. Ze moet lachen om al mijn ijver.
De middag vliegt om en ik weet en voel, aan alles komt een eind. In het natte kleedhokje word ik overvallen door mijn verdriet. Ik slik het weg. Het moet. De zuster, want zo worden gezinsverzorgsters genoemd, mag het niet zien. Ik houd me goed. Zwijgzaam fietsen we naar huis. Het plezier van het zwemmen laat ik achter bij het sportfondsenbad. Ik kan maar aan een ding denken. Vandaag gaat een lieve zuster weer weg. Aan het eind van de middag pakt de zuster me stevig vast en vertelt me dat alles goed komt. Dat ik een lief manneke ben. Ik geloof haar en barst in tranen uit. Zie ik het goed. Huilt zij nu ook een beetje. Er staan tranen in haar ogen. De deur van de woonkamer valt open en paps stapt binnen. Snel veeg ik mijn tranen weg. Mijn vader heeft zelf al zoveel verdriet.
33) We noemen hem Mien (22-03-2015)
Ik stop het rode shirt met lange mouwen strak in mijn witte korte broek en kijk in de spiegel. Op de borst prijkt fier het clubembleem dat mijn moeder vanochtend er nog op heeft genaaid. Net op tijd, vanmiddag speel ik mijn eerste competitiewedstrijd. Best wel spannend. De scheenbeschermers steek ik alvast achter mijn sokken. Ik bind ze boven de rand met schoenveters vast zodat ze stevig blijven zitten. Netjes sla ik de witte bies van de rode sokken over de schoenveters heen. Beneden bij de achterdeur doe ik mijn Quick-schoenen aan. Ze blinken van de schoenpoets. De twee dunne witte strepen aan beide zijkanten heb ik vanochtend nog even extra gepoetst met een beetje VIM. Veel liever had ik Adidas- of Puma-schoenen gehad. Gelukkig loop ik er niet minder hard door.
Zodra ik naar buiten ga, houdt mijn vader me tegen. “Veel plezier jongen en succes, doe je wel je trainingspak aan, het is frisjes buiten!” Met flinke tegenzin ren ik naar boven, nu ziet niemand het rode shirt met embleem, waar ik zo trots op ben. Ik spring op mijn blauwe mini-fiets en leg de splinternieuwe hockeytas, die ik vorige week voor mijn verjaardag gekregen heb op het stuur. Hij ruikt nog naar nieuw, naar kunststof linnen. De stick die op de tas geklemd in het zijvak zit prikt in mijn buik. Ik schuif de tas wat naar rechts. Het miezert buiten een beetje. De afgelopen week is er veel regen gevallen, maar de wedstrijden gaan gewoon door. Dat heb ik vanochtend nog gecheckt bij de drogist. Die hangt iedere zaterdagochtend het wedstrijdschema op zijn raam.
Met gezonde spanning speel ik de eerste competitiewedstrijd van mijn leven. Ik speel op het middenveld en zoek de bal continu op. Balverliefd als ik ben piel ik met de bal tussen wat tegenstanders door. Rechtsvoor in het veld zie ik een maatje zijn stick omhoog zwaaien. Snel sla ik de bal naar hem toe en ren zo hard ik kan naar voren, fanatiek aangemoedigd door de trainer/coach en wat ouders die langs de kant staan. Ik krijg de bal, op de kop van de cirkel, teruggespeeld van mijn teamgenoot. Ik stop de bal, leg aan en sla hem wat schuin onder de bolling, keihard op goal. De bal vliegt tussen de keeper en de linkerpaal, boven de planken hoog in het net. Midden in de kruising. Goal, goal, goal! Mijn eerste doelpunt. Trots steek ik de handen omhoog. Mijn teamgenoten volgen en blij rennen we terug naar de middenstip. Er volgen nog zes doelpunten, waarvan ik er twee voor mijn rekening neem. Een echte hattrick zowaar. Onze tegenstanders, Groen-Wit, zien letterlijk en figuurlijk groen en wit voor ogen.
In de kantine is het lekker warm en knus. Het is een kleine houten keet met schuin plat dak en we passen er met twee teams maar amper in. De houtkachel maakt een knapperig, gezellig geluid. Buiten is het gaan regenen. We drinken ranja met z’n allen en onze wangen gloeien. De ramen van de kantine zijn allemaal beslagen. Vanachter de bar roept de barman mij toe. Aan de bar zitten een paar spelers van Heren 1, die hebben zojuist getraind. Ze grijpen me vast bij mijn nek en grappen wat lollig. “Ben jij er niet ene van familie Mien?” Dat klopt, mijn beide broers zitten ook bij de vereniging. Verlegen knik ja. “Heb jij zojuist niet drie keer?” Weer knik ik ja. “Dat verdient een Mars. Geef die jongen eens een Mars, barman.” Ik glunder. “Alsjeblieft Mien, omdat je drie keer gescoord hebt. Pak aan!” Mien, Mien …? Vanaf vandaag draag ik een nieuwe bijnaam, ‘Mien’. Best wel leuk, ik koester hem.
34) Een nieuwe moeder (25-03-2015)
Bijna tweewekelijks bezoekt mijn vader vrijgezellenavonden. Als vader van drieënveertig met vier opgroeiende kinderen, hardwerkend als ziekenhuisportier met wisseldiensten, niet altijd even makkelijk. Hij komt voor alles tijd te kort. Maar het geluk van de kinderen gaat hem voor alles. En zonder moeder geen geluk. Al snel maakt ie tijdens de dansavonden kennis met een nieuwe vrouw. Hij is een geliefde partij.
Op een doordeweekse avond komt pa’s nieuwe liefde op bezoek. Om kennis te maken. Zenuwachtig zitten we op de bank. Het voelt vreemd. Een nieuwe vrouw over de vloer. Een nieuwe vrouw die dolgelukkig is met pa. Het is een grote rijzige vrouw en haar gezicht is flink opgemaakt. Ze ziet er picobello uit. Mijn moeder maakte zich nooit op. Ik mag wat langer opblijven. Van kennismaken is nauwelijks sprake. Er wordt amper gesproken, alleen gestaard. Het voelt ook allemaal wat ongemakkelijk. De nieuwe vrouw van pa lijkt in de verste verte niet op mams.
De komende weken komt ze regelmatig op bezoek. Ze komt best aardig over maar ook heel koud. Ze is net zo oud als mijn vader en heeft nog nooit een vriend gehad. Ze is van goed huize. Dat ving ik allemaal op bij opa en oma. Ze woont ook nog thuis bij haar ouders. Spelen doet ze niet met ons. Daarvoor is ze veel te netjes en dan worden haar mooie kleren vies. We moeten maar met elkaar spelen, zegt ze dan. Dat is veel leuker. Ik vind het wel een beetje jammer. Mijn vader zegt dat ze dat nog leren moet. Ik vind dat vreemd. Ze is toch vroeger ook kind geweest? Telkens als ze op bezoek komt voelt het ongemakkelijk, er is niet echt een klik. Bij niemand van de kinderen. Op een knuffel durf ik helemaal niet te hopen. Laat staan dat ik het toe zou laten.
Mijn vader en zijn nieuwe vriendin gaan regelmatig op stap. De vrijgezellenavonden brengen hen beetje bij beetje dichter bij elkaar. Vooral de liefde van haar voor mijn vader is groeiende. Dat kan een blinde zien. En toch. De kinderen. Wij kinderen? Neemt ze die erbij? Het is wat moeilijk te polsen en ja, mijn vader is zowaar ook stevig verliefd. Ze neemt de oude zorgen weg en brengt opnieuw wat vreugde in zijn leven. Maar ook paps die zal toch zeker nog aan mams denken? Dat kan niet anders, toch?
Al snel, veel te snel, gaat de kogel door de kerk. We krijgen een nieuwe moeder. Na nog geen twee jaar na moeders overlijden. Mijn innerlijk verzet is groot. Hoe kan die grote, koude vrouw, die nooit met me speelt, in hemelsnaam nu mijn nieuwe moeder worden? Onmogelijk. En toch gaat het gebeuren. Keurig in het stadhuis en in de kerk. Alles erop en eraan. Ik zie twee mensen stralen van geluk. De rest erom heen is koude kak.
De nieuwe vrouw van pa heeft jarenlang gespaard. Ons oude huis kan wel een opknapbeurt gebruiken. De oude woonkamervloer met vertrouwde tapijten vloertegels legt als eerste het loodje en wordt vervangen door een koude leistenen vloer, inclusief een bijpassende veel te grote lage schoorsteenombouw. Tussen het schuurtje en het huis wordt een nieuwe keuken aangebouwd, met groene en oranje wandtegels en donkerbruine vloertegels. Het voelt allemaal koud aan. Van de buitenplaats blijft maar weinig over. Ik zie zo mijn moeder nog genieten. Op een stretcher in de zon.
We blijven met z’n zessen een half jaar bivakkeren in de troep. Zelfs de hond komt in protest. Die ligt van gif en angst dagelijks in de schuur verstopt achter de fietsen stevig te grommen en te janken. Over hond gesproken. Waar is speelgoedteckel Wallie gebleven? Mijn verdriet is groot en niet te stillen. Niemand weet hem te vinden. Hij rook zo lekker naar poeders en parfummetjes van mams nachttafel. Daar had ik hem niet voor niets mee overgoten. Weg dus. Het zal toch niet zijn dat … Nee … Nee … Alleen de gedachte al maakt misselijk. Nee … dat kan niet. Mijn nieuwe moeder is dolgelukkig met mijn vader en de nieuwe keuken. Koken is voor haar geen grote hobby maar de nieuwe sier maakt veel goed. De gezinsverzorgsters zijn nu voorgoed verdwenen. Aan eentje denk ik met plezier nog terug.
35) Fernando (27-03-2015)
Vandaag wil ik mijn stoerste kleren aan. In ieder geval een spijkerbroek, mijn favoriete blouse en natuurlijk mijn bruine sluipers en groene legerjas. Over de laatste twee ben ik niet helemaal tevreden. De sluipers hebben geen stalen neus en zijn niet bruin en versleten genoeg. De legerjas heeft een bontkraagje en een gevoerde muts die je niet kunt wegstoppen. De achterkant loopt schuin weg in twee flappen in een punt. Een beetje truttig eigenlijk, niet zo’n stoere jas als anderen allemaal hebben. Het volstaat net niet. Op deze manier hoor ik er niet bij ben ik bang. Maar ik weet ook, hier moet ik het mee doen. Ik mag er van pa en mijn nieuwe moeder niet als een sloddervos bijlopen.
Vanavond is het brugklasfeest, vandaar de ongerustheid over mijn outfit. Ik wil er het liefst de hele dag stoer uit zien. Om indruk te maken op de meisjes in de klas. Want daarvoor is een brugklasfeestje toch? Zo maakt mijn broer me wijs. De meiden in de klas zijn bijna allemaal groter dan ik. Ik ben nog een echte brugsmurf. Ho, ho, alleen in lengte dan. Ik ben best jaloers op mijn klasgenoten die allemaal de juiste legerjas hebben. Gelukkig beschik ik wel over een echte legerpukkel. Handig ook met al die zware boeken die dagelijks mee naar school moeten. De hele pukkel is volgeschreven met leuzen, namen van idolen, hartjes en een doodskop. Allemaal even stoer uiteraard. De meeste heb ik er zelf opgeschreven. Ik ben veel te verlegen om klasgenoten te vragen er iets op te schrijven.
Aan een meisje in de klas zou ik dat toch wel heel graag willen vragen. Maar ik durf niet. Ik weet dat zij net als ik van Abba houdt. Helaas valt zij voor de oudere jongens uit de bovenbouw. Dat heb ik allang gezien op het schoolplein. Ik zie ze ook altijd meefietsen met die jongens. Waar gaan ze dan naar toe? Dat vraag ik me altijd af. Wat zou ik graag willen dat ze met mij meefietste. Het blijft bij dromen. Fernando, Abba’s nieuwe nummer staat op een in de hitparade. Die gaan ze vanavond zeker draaien. Op school droom ik het laatste uur weg, bij gedachten aan … Wie weet durf ik haar vanavond wel te vragen om te slowen.
Het feest vindt plaats in de schuur bij een van mijn klasgenoten. Aan de muur hangt een grote lange kabel met gekleurde gloeilampen. Achterin de schuur is een kleine disco gebouwd. Twee zelfgemaakte boxen op elkaar gestapeld, stoten onze favoriete muziek naar buiten. Regelmatig komen dezelfde hits voorbij. Ook Fernando. Maar het is nog veel te vroeg om te dansen. Zou er ook bier zijn? Ik spied de ruimte rond en zie dat er geen toezicht is. Alleen klasgenoten zijn aanwezig. Het leuke meisje is er ook. Het geeft een merkwaardig gevoel in de onderbuik. Zou ze weten dat ik iets voor haar voel? Ik denk het niet. Ze hangt vooral rond bij de meiden. Ik ben niet zo vertrouwd met meisjes. Ik kom van een jongensschool en bij het hockey heb ik vooral oog voor de bal. Waarom vind ik haar zo leuk? De spontane ondeugende glimlach, het blonde krulhaar, de muzieksmaak die we delen, of zijn het de ontluikende borsten, die alleen zij heeft in onze klas? Ach, ik vind haar gewoon leuk.
De hele avond verbijt ik de zenuwen. Aan het einde komt er bier te voorschijn. Stiekem, het gaat met argwaan en voorzichtigheid gepaard. Loert er ergens iemand mee? Drie flesjes worden verdeeld over tien glazen. Stoer drinken we de inhoud in een teug leeg. Het smaakt bitter en zuur. Net als de vieze smaak van sigaretten went dit ook. Het moet. Ik heb zelf een pakje gekocht en nog voordat het feest begon meer dan de helft van de sigaretten weggegooid. Zij rookt. En ik ga natuurlijk niet een nieuw pakje aan haar aanbieden. Dan denkt ze misschien wel dat ik eigenlijk niet rook en dat is niet stoer. Het wordt nu wel tijd dat ik op haar af stap. Maar hoe? En waarom draaien ze nu ineens Fernando niet meer? Ik trek de stoute schoenen aan. Nu of nooit.
Terwijl een Franstalig zwoel nummer wordt in gezet waag ik mijn kans. Ik loop op haar af. Het zweet loopt langzaam via mijn ruggengraat in mijn onderbroek. Ze staat nog te praten met een vriendin. De kleine dansvloer voor de boxen is al volgelopen met een aantal paartjes. Ik zie dat ze me ziet aankomen. Ze fluistert wat in het oor van haar vriendin en glimlacht. “Dansen?” Meer kan ik niet uitbrengen. “Is goed.” Ik trek haar de dansvloer op en merk nu pas hoe groot ze werkelijk is. We schuifelen tegen elkaar aan en ik leg mijn beiden armen om haar middel. Het is een slownummer. “Je t’aime … Moi non plus …”. Ik schuif mijn hoofd tegen haar aan, voorzichtig onder haar twee kleine borstjes. Zij hangt over mij heen. Ik ben zo trots als een pauw. Stil schuifelen we over de vloer. Af en toe bots ik met mijn voeten tegen de hare. Ik voel haar dan eventjes stilletjes lachen, boven mijn hoofd. Harten kloppen door mijn hele lijf. Nu nog hopen dat ze meteen hierna Fernando draaien. Mijn avond kan niet meer stuk.