Een verhaal over de Peel en Kempen nog niet eerder verteld ligt voor u lezer. Mag ik u meenemen op een reis door zompige moerassen, slijk der aarde, over smalle zandpaden dwars door hei die nooit bloeit, simpelweg omdat zij in zichzelf keert, haar paarse en witte bloesem inslikt zodra zij paardenhoeven voorbij voelt suizen; uiteinden van rosse viervoeters die op de rug dragen ongezadeld, stoere ruwe mannen zonder stijgbeugels, gekleed in wollen tunieken en strakke broek, de baarden ongekamd en druipend in het vet van een maaltijd, een uur geleden verorberd in een hoeve die na ampel beraad, niet in brand gestoken is door drie wildemannen op doorreis zonder eindbestemming, gedreven en voortgestuwd door niet aflatende gemoedsonrust?
“Waarheen leidt onze weg Aard?”
Aard, de middelste van leeftijd, wijs geworden door onvoltooid verleden tijd, zegt niets en drijft zijn viervoeter verder over de hei.
“Kom op Aard, we willen het weten, met jou vandaag aan kop!”
Stuurs haat het de weg kwijt te zijn, hij is de oudste van leeftijd, gelouterd in voltooid verleden tijd. Zijn horloge laat hem in de steek en dat maakt hem woedend. Stuurs woedend is geen goed teken.
“Stuurs heeft gelijk Aard, kom op nou, waar voer je ons heen, jij die vandaag de weg kent?”
Twijfel is de discussie beu, de jongste van leeftijd, amechtig hollend in het heden en altijd op zoek naar toekomst houdt het niet meer. Hij wil weten waar naartoe.
De drie mannen verlaten de hei en rijden het bos in. Op de hei steken witte en paarse bloemetjes hun kop op en fluisteren bijna onhoorbaar in de middagzon. “De Drie Klapperpistolen, dat zijn de Drie Klapperpistolen!”
Ja beste lezer, het zijn inderdaad de Drie Klapperpistolen, drie mannen gekend vanwege hun reputatie, gevreesd en vervloekt in de Kempen en de Peel, een gebied strekkend bijna 100 kilometer over de volle breedte, aan gene zijde van de Nederlandse en Belgische grens. Gezworen kameraden gekend vanwege hun knappe uiterlijk, onhebbelijkheden en tegennatuurlijkheid. Ze liegen en vertellen gelijktijdig de waarheid. Gelogen waarheden die binnenkomen, wreedaardig, wreed en aardig tegelijk. Om te knuffelen en te haten. Niemand maar dan ook niemand uit dier- en menswereld heeft ooit toenadering gevonden tot het vreemd gespuis dat vertier en oorlog zaait. De sleutel van het verbond dat de heren samen ooit sloten is nooit gesmeed. Het is een symbolische sleutel die in drie sloten past. Drie sloten die toegang geven tot kermissen in de hel, tot natte regens van woorden die iedere avond bedacht en geschreven worden bij hete kampvuren. Gevat in uitgekookte boeken waar de stoom van afslaat.
De mannen verlaten het bos en rijden voorzichtig over een breed pad dat midden door een groot moerasachtig gebied loopt.
“Ik weet het niet heren, de weg die lijkt vandaag zichzelf te leiden. Het is een bekende weg en hij baart me grote zorgen. Een weg zonder einde, ik herken hem!”
Aard heeft de laatste weken nog nooit zoveel woorden achter elkaar gesproken. Het doorbreken van de stilte jaagt Stuurs bijna het moeras in. Zijn viervoeter stopt net op tijd voor de zomp zijn zuigkracht toont.
“Maar Aard, Aard … dan zijn we toch op weg naar het einde? Ja toch? Alsjeblieft, zeg ons dat het waar is."
Stuurs wrijft met zijn linkerhand stevig over zijn vleespet. Een manische tik die hij heeft overgehouden nadat twee vrouwen in vrij korte tijd hem op een heel onwelvoeglijke manier de deur wezen.
“Ja Aard, Stuurs heeft gelijk, je hebt het vorige week nog opgeschreven. Bij het kampvuur aan de Bossche dijk, vlakbij het Land van Nooit. ‘Het einde der wegen wordt ingegeven door de weg zelf’."
Twijfel is Stuurs voorbijgestreefd en loopt met zijn viervoeter naast Aard, hem confronterend met zijn eigen zinsnede.
“Jullie hebben gelijk mannen, dit is het einde, dat ik dat nog mag meemaken!”
Aard is verheugd door zijn pas verworven inzicht.
“Ik ken het Aard, voor mij is het reeds een gepasseerd station, maar ik help je vriend!”
Stuurs trekt zijn klapperpistool.
“Ho, ho, wacht Stuurs … en ik dan … ik wil nog wel even verder hoor. Het einde is voor mij nog lang niet in zicht!”
Wanhopig kijkt Twijfel naar Stuurs die naast hem rijdt.
De drie mannen rijden weer het bos in en stoppen bij een donker meer. Vanaf hun viervoeters kijken ze in de grote spiegel die het meer gratis en voor niets afgeeft. Ze laten de spiegel voor zich spreken. Maar deze geeft geen kik. Hij weerkaatst slechts gezichten en gedachten. De mannen komen tot een eenvoudige slotsom. Immers niemand kan gezichten en gedachten lezen. Bij het meer eindigen en beginnen alle wegen. Sterker nog, ze cirkelen eromheen. Het besef komt bij iedereen binnen. Met een groots gebaar heffen Aard, Stuurs en Twijfel hun klapperpistolen, slingeren het drie keer in een grote cirkel boven hun hoofd en gooien het in het midden van het meer. “Allen alleen, alleen allen!” Roepen ze uit volle borst. Gedrieën volgen ze daarna hun eigen pad.
Van de Drie Klapperpistolen is nooit meer iets vernomen. Hun kampvuurverhalen zijn wel gebundeld en verschijnen regelmatig op het internet. De ware liefhebber weet ze te vinden en te lezen, met de juiste sleutelcode. Op de Kempen en in de Peel is de rust wedergekeerd. Heel af en toe steekt er nog wel eens een kemphaan zijn kop op. Maar deze wordt vrijwel onmiddellijk meedogenloos, met herinneringen aan vroeger en kennis van nu, de kop ingedrukt. Nee, niet afgehakt. Dat is meer iets voor de Middeleeuwen.