30-11-2015

Columns van Harrie (November 2015)


IS en ZIJN / Verkeer / 03-11-2015

Ik ben op zoek naar het land van IS. Voorzichtig parkeer ik mijn TARDIS in een grote bak met zand. Het schijnt dat zand nogal kan opwaaien. Dat kan dan in de ogen vliegen. Mensen met zand in de ogen ogen verstrooid. Dat is wat zand kan doen. Verstrooien. Zeker in de grote zandbak waarin ik ben geland is dit aan de orde. Dagelijks. Aan mij de taak om de verstrooiing op te heffen. Een ijdele zaak, aldus mijn chef aan de Andere Kant. Hij heeft me dan ook veel succes gewenst.

Eerst maar eens de weg vragen. Ik zie een man met achter zich een raar groot harig beest en twee afgezakte bulten op zijn rug. Het beest dan. Zelf draagt de man een geruite doek op zijn hoofd. Vanwege de zon waarschijnlijk. Die is onnoemelijk heet in de woestijn. De zon dan. Hij heeft nog nooit gehoord van een land IS. Het komt niet voor in zijn geologisch vocabulaire. De man blijkt een wetenschapper te zijn, een wiskundige, een filosoof. Ik heb heel even moeite hem te verstaan. Moet vreselijk wennen aan zijn gebrabbel, dat van diep achteruit de keel naar voren rolt. Ik schakel voor de zekerheid mijn translator in.

De man is een musliman. Ik snap nu ook zijn gebrabbel. Hij vertelt nogmaals dat hij geen land kent dat IS heet. Hij kent het woord wel als een uitgang van het werkwoord ZIJN. Aha, naast wiskundige en filosoof ook een taalman. Alfa meets beta. Dat mag ik wel. We belanden in een interessante discussie over taal en wiskunde. De musliman draaft wel door merk ik. Dat is niet te zeggen van het harig beest achter hem. Die kauwt zich helemaal sappel met de ogen dicht. Het beest stinkt ook. Het ruikt bepaald niet aangenaam. Gelukkig staat er een windje en ik vraag de musliman of hij met het harig beest een kwart slag wil draaien. Maar daaraan blijkt de musliman een broertje dood te hebben. Aan draaien. Daar houdt hij helemaal niet van. Volgens hem is er maar een weg. En die is rechtdoor. Vreemde man. Hij heeft het ook voortdurend over een zekere Alla. De enige weg. Ik snap er niets van. Ik denk, alla, laat maar even gaan. Ik weet bij god niet waarover hij het heeft. Vast iets filosofisch.

In mijn oor krijg ik nu wat instructies ingefluisterd. Het interdigitaal contact met de Andere Kant bevalt mij geenszins. Mijn chef zegt dat ik alles met betrekking tot Alla even moet mijden omdat het tot zinloze discussie lijdt. Ik moet mijn eigen pad volgen en verder op zoek gaan naar IS. Ik neem afscheid van de musliman. Zeer tegen zijn zin in. Het harig beest achter hem spuwt gemeen op de grond. Raar stel, die twee.

Aan de horizon klinkt gedonder. Daar moet ik zijn. Het is een teken. Vast. Het land van IS schijnt in oorlog te verkeren. En waar donder en rook is daar is vuur. Omdat de horizon verder is dan ik dacht en niet in een fata morgana valkuil wil vallen besluit ik nog een stukje te reizen met mijn TARDIS. Al snel beland ik in strijdgewoel. Ik zie een hele hoop mannetjes in jurken en hoofddoekjes als bezetenen met hamers en bijlen indrukwekkend grote gebouwen bestormen. Grote torens slaan en hakken ze in puin. Gelijk zandkastelen storten ze in. De gebouwen dan. Ik vraag aan een van de mannen waar hij mee bezig is? Waar hij oorlog tegen voert? De man kijkt me verwilderd aan en antwoord fel.

Tegen Zijn. Ze voeren oorlog tegen ZIJN. Ze kunnen het niet verdragen. Al dat ZIJN. Ik begrijp er even niets van. Is dit dan het land van IS? Ja, dit is het land van IS. Het voert oorlog tegen ZIJN.

Het gaat mij nu even boven mijn pet. De muslimannen hameren en hakken oorlogszuchtig verder. De gebouwen van ZIJN houden niet lang stand. Op iedere ingestorte hoop zand plaatsen de muslimannen een grote vlag. IS. De enorme zandbak die zich voor mij uitstrekt staat er vol mee. Ik ben aangekomen in het land van IS. Een land vol grote witte wapperende windmolens. Zo lijkt het. Mensen kom ik niet meer tegen. Alleen maar lichamen en hoofden. Ik moet enorm huilen. Het zand is besmeurd met bloed. Ik begrijp nu ook ineens de verstrooiing. Hoe haal ik in vredesnaam het zand nu uit de ogen? Het zand uit de ogen van muslimannen die verkeren in blinde woede. Er is geen beginnen aan. Goede gesprekken helpen hier niet meer. De rede is in de woestijn allang vermoord. Hamers, bijlen, geweren en kanonnen regeren. Stukken mensheid zijn verdwaald. In tijd en zand. Zand- en landlopers, ze zijn op hol geslagen. Kon ik de gaten maar dichten in de zandlopers. Maar, helaas, ik heb alleen maar stenen van Sisyphos tot mijn beschikking. Geslepen zand glijdt tussen vingers. Ik kan alleen nog maar hopen, op vrede tussen IS en ZIJN.

Mijn TARDIS en ik worden terug geroepen naar de Andere Kant. Het is trop tard, non de dieu!


Brabants licht / Verkeer / 08-11-2015

Het is laat in de avond en al behoorlijk donker. Voor november ongekend warm. Het komt niet door de vreemde lichtobjecten die hier rond mij gloeien. Maar het blijft een vreemde gewaarwording. Al dat licht in november.

Ik ben op pad gestuurd door mijn chef. Hij werd geïntrigeerd door lichtflitsen die van de aardbal stuiterden. Een echte klus voor mij. Mijn TARDIS flink gas gegeven en in no time ergens midden in Brabant geland. De Brabantse kempen. Je moet er maar op komen. Ik moet altijd aan hanen en vechten denken, bij kempen. En een beetje aan boeren natuurlijk. Dat volgt als vanzelf. Gelukkig heb ik altijd goed opgelet bij aardgeschiedenis en wist ik van de hoed en de rand.

Daar liep ik dan vol verwondering. De stad waarin ik mij bevond liep leeg. Met aan boodschappentassen vastgeklonken mensen. Waar was ik ook alweer naar op zoek? Naar lichtflitsen gekatapulteerd richting ruimte, om precies te zijn, richting intergalactica. En ik vond ze. Maar pas na lang zoeken. Iedereen was het paadje kwijt.

Waar loopt nu toch die route? Die gigantisch mooie lichtroute? Dat was wat de mensen zich afvroegen. Ze zagen gewoonweg het licht niet meer. Waren het kwijt. Jarenlang liep het licht als lopend vuur over dezelfde weg. Maar nu niet meer. De kerk als centrum van licht dat zou een goed startpunt zijn geweest. De kerk die dit jaar, naar ik vernam, niet in 2 maar in 3D genomen was. Vanuit het treinstation had ik mij graag verrast willen zien. Maar dat was ook dit jaar geen optie. Er stond geen enkel lichtobject voor het station. Vreemd. Heel vreemd.

Architectuur en natuur waren de drijfveren die dit jaar lagen onder de route. De route? Over welke route hebben we het nu in hemelsnaam? Maar het werd me al snel duidelijk. Een plattegrond leidde me dwars door aaneengeklit, ongeduldig dringend mensenvlees, door stad, tuin en park. Op vele plaatsen was koek en zopie voorzien. Chic, dom en best lastig als je pakweg honderd mensen tegelijkertijd bij een pleisterplek, espresso wil serveren. Is daar over nagedacht? Nee. Dat doen we in het intergalacticum wel beter. Daar serveren we gewoon DE koffie. Een betere bestaat er niet. Gelukkig had ik een goedgevulde thermoskan bij me.

Nou, ik heb de lichtflitsen uiteindelijk gevonden. Het waren er veel. Heel veel. De indrukwekkendste gaf vuur. Echt vuur. Meters omhoog gezwiept door ventilatoren en benzine in een grote circuswand van plastic. Spectaculair. Daarvoor moest je wel eerst een bos betreden in de vorm van een kathedraal. De zijbeuken van het schip bleken warempel echte beuken. Knap hoe hier het huis van een lieve heer met licht tot leven werd gewekt. Helemaal filosofisch werd het bij de paardenbloemen van plastic. Naar ik mij liet vertellen waren er pakweg 70.000 plastic flesjes aan gespendeerd. Eerst gefileerd en daarna zorgvuldig uit elkaar geknipt, daarna in het licht gezet. In bolvorm op een stokje. Mooi. Ik kan niet anders zeggen. Maar dat onze chef daar nu wakker van ligt is mij een raadsel.

Langs het water in het park schoot ik even vol van lichtgolven. Ze spiegelden in het water en maakten iedereen stil. Het vormde een brug in stilte tussen alle aanwezigen. Dan maak je indruk. Op publiek en op het gemoed. Ook deze lichtflits was niet besteed aan mijn chef. Heb er toch maar een foto van gemaakt. Ter inspiratie. Streepjes licht voor en achter in vierkante vlakken hangend tussen bomen riepen herinneringen op aan oude televisies en testbeelden. Nachtelijke regenbogen maar dan horizontaal. Het geklapper van de linten gaf het licht een nieuwe dimensie. Het prikkelde aangenaam in ogen en oren. Die aardlingen wisten toch wel van wanten. Dit wist mijn chef zeker te waarderen.

Tot slot het klapstuk voor het stadhuis. Mocht je niet op vakantie kunnen naar zonnige oorden dan is een bezoek absoluut aan te bevelen. Op het plein is een raamwerk van exotisch wandtapijten van licht opgetrokken dat de vormen aanneemt van een Oosterse stad. Een feestelijke sfeer wordt gecreëerd door een Brabantse crooner die zijn tophit vertaald hoort in alle talen van de wereld. Wet twintig minuten lang. Ja, ik weet het, het is een lange zit. Maar daarna weet je voor eeuwig, in Brabant daar brandt nog licht.

Met een gerust hart nam ik afscheid van de lichtshow en meldde mijn chef het goede nieuws. De lichtflitsen waren allen zeer milieuvriendelijk en roerend en duurden nog slechts zeven nachten. Wie ligt daar nu wakker van? Aldus sprak Dr. Glow.


Tumbleweeds / Verkeer / 16-11-2015

Het zand waait door mijn ogen en ik probeer de trein te volgen. Een bijzonder vervoersmiddel in een woestijn. Zorgvuldig wordt de trein geïnspecteerd door een vrouw op een kameel. Zij is op zoek naar wat. Wat is niet onbestemd. Iedereen is wel op zoek naar wat.

Ik ben op een bijzondere missie en mijn chef wil dat ik direct rapporteer. Hij is zeer geïnteresseerd in het wat. Niet in het waarom. Dat vindt ie veel minder interessant. Het wat daar draait het om. Dat heeft te maken met zijn onbedwingbare behoefte aan duidelijkheid en directheid. Een diep intens consumptief verlangen. Zo noem ik het. Ook het wie vindt hij nauwelijks interessant. Hij wil weten wat er speelt, niet wie en waarom? Ja, ik weet het, ik heb een vreemde chef. Een tumbleweedje, noem ik hem wel eens schattig.

Het zandcentrum bevindt zich op moeder aarde. Dit keer in geslepen vorm. Vervelend spul dat zand. Met verstrooide ogen speur ik de einder af. Ik draag een folder bij me van de Efteling. Mijn chef vertelde mij dat de aarde een groot pretpark is en duwde mij vlak voor vertrek een folder in de handen. Het mooiste en beste pretpark van moeder aarde. Daar moet ik het mee doen. Als richtingwijzer. Ik sla de folder open op bladzijde dertig en zie een sprookjesbos voor mij. Een fakir die door de lucht zweeft op een vliegend tapijt. Vreemd heel vreemd. Moet ik daar naar op zoek?

Aan de einder van de zandbak waarin ik mij bevind zie ik nu ook een fakir rondzweven. Zijn tulband trilt los op zijn hoofd en ontspint zich als een grote vlag. Die wappert blauw, wit en rood door de lucht. De kleuren wapperen in de verkeerde volgorde. Althans, volgens mijn folder van de Efteling. Toch?

Een huilende kameel staat plots achter mij. Hij weent zoute zandtranen. Op de kameel zit een vrouw met een grote filmcamera. Zij maant mij even stil te staan. Ze kijkt gefascineerd naar mijn kleurrijke sjaal. Ik vraag haar waarom de kleuren die als een vlag boven de horizon waaien in de verkeerde volgorde staan. Hoezo verkeerde volgorde? Ik geef haar mijn folder. Ze begint te lachen.

De kleuren van de vlag in de folder wapperen boven elkaar en niet achter elkaar, zo legt ze uit. En ook nog eens omgedraaid. Dat is de reden van mijn verwarring. De kleuren in de lucht staan voor vrijheid, gelijkheid, broederschap. Van links naar rechts, in die volgorde. Blauw, wit en rood. In de folder ligt de broederschap bovenop de gelijkheid. Bijna verstikkend. De gelijkheid duwt de vrijheid dan weer compleet tegen de vlakte. Ik probeer het te verbeelden en moet nu ook lachen. Van links naar rechts duwt de vrijheid de gelijkheid richting broederschap, dat is veel fijner.

Aan de einder zie ik de fakir nu van zijn kameel vallen. Spiernaakt loopt hij op ons af. Hij geeft zich volledig bloot, wat best raar is voor een fakir. Meestal houden deze zich gehuld in groot mysteries. Maar deze niet. Hij lijkt lichtelijk in paniek te verkeren. Ook al vreemd. Meestal is een fakir de rust zelve. Ga heen, ga heen, roept ie ons toe. Ga heen. Waarheen vraag ik me af. Naar wat? Waarom en naar wie laat ik even aan me voorbij gaan. Op advies van mijn chef.

De vrouw met de filmcamera is weer op haar kameel gestapt en filmt de fakir in vol ornaat. Dat gaat tegen zijn religie in en snel houdt hij zijn handen voor zijn heiligdom. Helaas kan hij nu niet meer gebaren. Ik versta dan ook niets meer van wat hij zegt. De vrouw op de kameel lijkt niet meer bij te komen van het lachen. Ik ga er vanuit dat het op een of andere manier lachwekkend is wat de fakir verkondigt. Hij lacht nu ook. Zijn tanden bloot. Mooi.

Tumbleweeds rollen intussen keihard door de woestijn. Zij zijn op dit moment mijn enige richtingwijzers. Zij laten achter wat niet nodig is en nemen alleen datgene mee dat noodzakelijk is, voor een goede reis. Symbolisch dan, heel Zen. Moeder aarde verkeert in Zen, aldus de laatste berichtgeving die ik binnen krijg via radio Galactica. Alle windrichtingen schijnen er baat bij te hebben. Bij Zen. Eveneens de regio’s die eraan verbonden zijn. Maar van welk standpunt uit gezien dan? Vanuit het centrum? Vanuit de buik? Vanuit de buik. Dan is het goed.

Ik neem afscheid van de fakir en de filmvrouw. Zij hebben elkaar gevonden. En ik, ik ga verder met mijn missie. Op zoek naar wat. Wat waar is. Want wat is altijd waar. Dat rapporteer ik naar mijn chef. Wat is daar, waar wat waar is. Tastbaar. Dat vindt hij fijn. Voor luttele nanoseconden ben ik heel even zijn wie en waarom, ook al boeit hem dat niet, blijvend op zoek naar wat. Voortdurend op reis, onrustig en speels, als een tumbleweed. Stuiterend in het zand en zuigend als een spons. Nieuwe ervaringen stromen binnen. Ze vullen mijn verse reiskoffers met luchtspiegelingen en zandkastelen. Ik weet niks. Gelukkig maar. De fakir lacht. De vrouw filmt.


Stof tot nadenken / Verkeer / 22-11-2015

Ik land met mijn TARDIS op een nieuwe planeet. Mijn chef van de Andere Kant had hem gespot en ik mag op verkenning uit. De planeet is niet rond. Althans niet volgens het plaatje onder de microscoop. Onder de microscoop? Ja, onder de microscoop. In de minimicros tussen glasplaatjes heeft mijn chef nieuw leven ontdekt.

Leven? Wat is leven? Iets met pootjes, iets wat beweegt? Zwemt, vliegt, loopt of kruipt? Iets met organen, een hart, longen? Of iets met een ziel misschien? Plant, dier, ding? Happend naar zuurstof of andere ijle gassen? Iets met honger? Naar eten of avontuur?

Ik wil het hem allemaal vragen. Maar geen tijd. Er is haast geboden. Wat mijn chef tussen de glaasjes spot maakt hem erg ongerust. Ik twijfel heel even aan zijn gezondheid. Zijn ongerustheid is apert en latent. Het vreet aan hem en vraagt om nader onderzoek. Het gaat tot op zijn bot. Dat is niet goed. Het snijdt dwars door zijn vlees. Roze. Wordt dun, haast vloeibaar. Spam!

De micros tussen de glasplaten is nogal zweverig. Met niets te vergelijken. Al mijn kennis en ervaring verdwijnen in een groot gat en worden betekenisloos. Hoe maak ik hier verslag van? Hoe duid ik wat ik zie? Beschrijven lijkt nu verschrikkelijk ouderwets. Ik kan het opnemen met mijn Galacticus 7.0, maar wat zie ik dan?

Tussen de glasplaatjes verlies ik al het begrip en besef van ruimte. De TARDIS en ik worden opgenomen in een vreemd soort vacuüm waarin het moeizaam bewegen is. De lucht, voor zover daar sprake van is voelt plakkerig en stroef. Het kleeft aan mijn ruimtepak dat ik voor de zekerheid toch maar even heb aangetrokken. De helm knelt op mijn hoofd. Is mijn pak gekrompen of ben ik gegroeid?

Eerst maar even verkennen waar de begrenzing van deze bijzondere minimicros ophoudt. Niet dus. Eindeloos lijkt hij. Tenzij ik rondjes loop. Is ie dan toch rond? Begrensd? Als een punt? Aangezien ik niet kan duiden wat ik zie met fysieke middelen, ogen, oren, huid, mond en neus, besluit ik mijn omgeving te verkennen met verstand en gevoel. Vaag. Ik weet het. Maar nood breekt wet. Ik bedenk en voel dat de micros waarin ik mij bevind niet echt vriendelijk is. Vierkant vijandig eerder.

Iets heeft mijn chef aangetrokken in deze minimicros maar wat? Het is zaak dat ik het snel vindt. De glaasjes lijken steeds harder te drukken op de vloeistoffen en gassen die ook nog eens in rap tempo lijken te stollen en vervliegen. Veel tijd heb ik niet meer. De verbinding met mijn chef, die ik via de oortjes van mijn Galacticus 7.0 heb, is dun. Heel dun. Ik heb nog vijf minuten. ‘Ga naar rechts’, hoor ik in mijn oortjes.

En daar vind ik dan eindelijk de sleutel, de code van het mysterie van deze maffe micros. Een getallenreeks. Hoe kan het anders? Nu begrijp ik ook de fascinatie van mijn chef. Hij denkt dat alles is op te lossen met nulletjes en eentjes. Ik denk daar anders over. Een en nul, in de juiste volgorde achter elkaar gezet, is altijd nog tien. Van een tot tien tellen geeft mij de tijd om de code te decoderen. Er bestaat duidelijk meer tussen hemel en aarde, tussen een en tien.

Ik pak mijn tienzijdige dobbelsteen, gooi en gok. Zeven. Wedden? Ik hoor in mijn oortjes mijn chef keihard lachen. Tien! Een dubbeltje op zijn kant. Wie niet weg is is gezien.

Ik zit weer in mijn TARDIS en ben een behoorlijk stuk van mijn reis en onderzoek kwijt. Gelukkig heb ik nog de beelden op mijn Galacticus 7.0. Beelden hebben altijd gelijk. Nu maar hopen dat de beelden te duiden zijn. Tussen de glasplaatjes zag het er allemaal maar vaag en onduidelijk uit. Beklemmend ook. En dat kwam niet alleen door mijn helm. Eigenlijk zag, hoorde, voelde, proefde en rook ik helemaal niets. Was er dan wel iets tussen de glasplaatjes? Ja. Stof tot nadenken. Dat rapporteer ik naar mijn chef. Maar of ie daar blij mee is? Ik betwijfel het. Het is vast niet wat ie zocht. Mijn chef vangt dit keer bot, spambot, roze. Voortaan moet ie maar een goed geoutilleerde whizzkid mee op pad sturen. Als stagiaire. Mijn oude wiskundekit volstaat niet meer, laat staan mijn TARDIS.


In de ban van hoge torens / Verkeer / 26-11-2015

Zweven is het liefste dat ik doe. Sterker nog, ik heb er mijn beroep van gemaakt. Heel aards. Want daar komt de term beroep vandaan. Er wordt vaak een beroep gedaan op mijn vakkennis. Als meesterzwever heb ik al heel wat erkenning verdiend. Het liefste zweef ik in situaties en ruimtes die een twijfelachtige geschiedenis kennen. Dat is mijn specialiteit. Dubbelheid een plek geven. Ambiguïteit klaren. Ik doe dat lang niet altijd beroepsmatig. Nee, het is tevens een hobby. Ook al zo´n aards woord. In de spaarzame vrije tijd die ik heb doe ik vaak de meest interessante ontdekkingen.

Dan vlieg ik met mijn TARDIS door de ruimte en laat me inspireren door mysterieuze zaken. Afgelopen week raakte ik volledig in de ban van torens. Eerst vloog ik langs het midden van de aarde. Een prachtige toren lokte mijn aandacht. Hij gloeide fier in de juist ondergaande zon. Dat zag ik goed, waakzaam zoals ik altijd ben. Vlak voor de toren zag ik een naambord staan. Minas Anor stond erop. Doorgestreept. En vlak daarachter stond geschreven, Minas Tirith. Alsof de eerste naam niet goed was. Dat zie je ook wel eens op aardse toiletten. Doorgestreepte namen. De namen stonden geschreven in graffiti-schrift. Toen de zon was ondergegaan hulde ik mij heel even in duister. Maar niet voor lang. Plots verscheen aan het linkerraam van mijn TARDIS nog een toren. Het was blijkbaar mijn lucky day.

Deze toren was van een geheel andere orde. Hij verrees voor een prachtige wassende maan. Als een duvel uit een doosje. Het leek wel black magic. Ook hier zag ik een naambord staan voor de toren. En ook hier weer twee namen waarvan eentje doorgestreept. Minas Morgul en Minas Ithil. De eerste naam was doorgestreept. Ik beschik niet over een talenknobbel maar voor mij was wel duidelijk dat Minas moest staan voor toren. Maar waarom waren nu de namen doorgestreept?

Ik vloog verder met mijn TARDIS, nog nagenietend van wat ik zojuist had gezien. Ik begaf me nu boven een rotsachtig woestijngebied. Mijn boordcomputer gaf Jordanië aan. Mijn oog viel wederom op een vreemde toren. Hij stond fier omhoog, midden op Petra. Conway stond er bijgeschreven, op een naambord. Dit keer een bord zonder doorgestreepte naam. Was ik verdwaald? Bij mijn weten lag Conway in Wales. Ja, ik had goed opgelet bij aardgeologie. Weet je wat? Ik check het even. Onderweg bleef ik bijna haken achter een brug. Een brug tussen twee torens. Een van de torens maakte ontzettend veel lawaai. Staccato sloeg een klok met een ontzettend grote klepel de tijd. Acht uur. Tijd om weer eens naar huis te vliegen.

Ik besloot om over de grote oceaan, richting het westen naar huis te gaan. Ik wist dat daar ergens aan de overkant ooit twee torens hadden gestaan die een merkwaardige geschiedenis kenden. Niemand wist wat er precies gebeurd was met die torens. Ik noemde ze altijd voor de gein, de tweelingtorens. Omdat ze zo dicht bij elkaar stonden en als twee druppels water op elkaar leken. Hoewel de ene wel wat hoger was dan de andere. De torens waren zo sterk met elkaar vervlochten dat ze elkaar ook altijd imiteerden. Droeg de ene een vlag, dan moest de andere ook een vlag hebben. Vloog er tegen de ene toren een vliegtuig, dan vloog er tegen de andere ook een vliegtuig. Op een of andere manier had de architect van de torens de vliegtuigongelukken voorzien. Dit pikte ik op tijdens een interessant college aardbouwkunde. Daar werd verteld dat hoge torens die in extreem dichtbevolkte gebieden worden gebouwd altijd voorzien zijn van explosieven. Mocht een hoge toren dreigen in te storten (om welke reden dan ook), dan gaan bij een zeker break-even-point, automatisch de explosieven af. Dit ingenieuze systeem is gepatenteerd door Alcada, een hightechbedrijf gespecialiseerd in toepassingen van explosieven. Nadat de vliegtuigen in de tweeling waren gevlogen zijn de torens keurig ingestort. Hetzelfde gold voor de omringende gebouwen. Het blijven toch slimme mannetjes, die architecten. Ik wilde op de terugreis even kijken hoe ver de aardlingen nu waren met de herbouw. Busjes van Alcada stonden op het plein. Die verdienden natuurlijk weer goud geld.


Columns van Harrie zijn geschreven aan tafel bij Mien. Harrie is een auteur en tafelvriend van Mien. Van november 2010 tot maart 2016 publiceerde Harrie ook columns op de website van ColumnX.
Harrie’s columns zijn gebaseerd op oude personages uit TV-series Catweazle en Doctor Who. De Britse acteurs Tom Baker en Geoffrey Bayldon vormen zijn inspiratiebron. Daarnaast maakt Harrie ook graag filosofische en sportieve uitstapjes.