02-09-2014

La vie en rose welgevormd schoon met pally en mannetjes FranK en Mien

Wat is het leven mooi. Op een late zomerdag prijkt mijn alias als titel van een column, op de homepage van een leuke website. Alias Mien. Wat een feest. Gelukkig verkeert mijn alias in goed gezelschap. Samen met ‘La_vie_en_rose’ (een Marilyn Monroe look-a-like, althans in gedachtegoed), met ‘pally’ (levens-, mens- en natuurgenieter in één persoon vertegenwoordigd) en met ‘FranK’ (meneer poezemans, waarvan de poes maar niet lijkt te willen groeien, althans in beeld). Is het niet fantastisch? En dat een maand lang. Prijken op de homepage.

Alias Mien. Je moet er maar opkomen. Voor een Chinees klinkt het Chinees. Maar niet alleen voor Chinezen hoor. Het zijn de eerste vier letters van mijn achternaam, bepaald niet kort. Zo simpel is het. Een koosnaampje uit mijn vroege jeugd. En nu we het toch over Chinezen hebben, daarover ken ik een verhaal. Nee, nee, nee, niet een verhaal over Chinezen in werkwoordvorm. Dat laat ik wel uit mijn hoofd. En ook niet een verhaal over Chinezen in zelfstandige naamvormen. ‘Hoe Lang’, ‘Hoe Ver’ en ‘Hoe Zo’, het zijn allemaal Chinezen, ik weet het. Dat wist u allang. Ik ben niet gek. Nee hoor, het gaat over eenvoudige Chinezen, verdwaald in de polder. En wederom nee, ik bak u geen poets. Hoewel?

Het was in de jaren zeventig. Tenminste voor zover ik mij kan herinneren. Een aantal Chinezen stond in de polder, ergens in de buurt van Leeuwwarden. U kent het wel, die kleine nederzetting, deelgebied en tevens kiesdistrict van een verenigd koninkrijk. Gelegen aan de Noordzee, in het noorden van het land. Niet te verwarren met Engeland en niet te verwarren met het Leeuwarden met één w. Het verenigd koninkrijk waar ik op doel is feitelijk een bundeltje koninkrijken, met koningen die zich de koning te rijk voelen in hun, juist ja, eigen koninkrijk. Awel stop. Nu dwaal ik echt af. Bovendien wordt het tijd voor een kleine adempauze. Dus even wat witregels tussen door. Ten behoeve van amechtige lezers die misschien al sterretjes zien.

Het waren geen Chinese leeuwen die daar in de Leeuwse polder stonden. Gelukkig niet. Niet van die rupsdraken op stokken. Nee hoor. Het waren eenvoudige Chinezen in traditionele klederdracht. Ze stonden totaal verloren in het Leeuwse landschap. De zon scheen zachtjes en streelde met haar gouden zonnestralen fijntjes langs het prikkeldraad. Vol trots blonk het prikkeldraad. Op ieder uiteinde van de scherpe punten van deze imitatie osagedoorn hingen kleine dauwdruppels. Vol van water gleden ze beurtelings van het gevlochten ijzer op de grond. De twinkeling van de zon weerhield de koeien, aan gene zijde van de draad, hun territorium te verlaten. Waarom zouden ze ook? Het malse Leeuwse gras smaakte voortreffelijk. Voor hen was het kaassie. Wat een leven. Een beetje malen en dagdromen en bovenal, met dikke kont en uiers lekker languit in het gras liggen. Wie doet hen wat?

De Chinezen stonden aldus totaal verloren in het landschap. Ze waren verdwaald. Hun enige hoop en toeverlaat stond edoch, nog geen 10 meter van hun vandaan. Het was een boerin, wiens nieuwsgierigheid zo groot was, dat haar ogen bij het opmeten van de Chinezen, bijna uit haar hoofd tolden. Op en neer gingen ze, de ogen. Van boven naar beneden en weer terug andersom. De ogen transporteerden de onbekende waarneming naar het brein van de boerin. ‘Nog nooit gezien’, fluisterde het brein in het oor van de boerin. ‘Niet te plaatsen, in geen enkel hoekje, opletten geblazen dus!’

Het hoofd van de boerin zat eventjes met een probleem. Hoe zou het contact verder verlopen met deze vreemde wezens? Hoe zou de communicatie hier gaan plaatsvinden? Heel even leek het alsof de boerin tegen een muur sprak. Een Chinese muur, maar dat wist ze nog niet. Een communicatiemuur beslechten met taal, zou dat haar wel lukken? Enfin, de Chinezen zochten de weg en de boerin zocht naar woorden. Na veel handen- en voetentaal, soms spits en soms bondig, had de boerin het begrepen. De Chinezen waren de weg en het paadje volledig kwijt.

De boerin heette Mien en zij was de kwaadste niet. Mien wilde wel helpen. Geen probleem hoor. Ook al dacht Mien onwillekeurig ‘naar de hel met die vreemde lui, wat maken die een theater zeg!’, stuurde ze de Chinezen op het juiste pad. Met een beetje goede wil waren ze voor het donker thuis. Gelukkig spraken de Chinezen een klein beetje Leeuws. Ze leerden namelijk vlug. In no time kopieerden zij de Leeuwse taal, inclusief de juiste tongval. Zij spraken boerin Mien vrijwel accentloos na.

“U gaat hier aan het einde van de weg naar links, dan gaat u rechts af. Dan komt u bij een molen. Daar gaat u rechtdoor … en dan … en dan …?!”
Mien besefte ineens dat ze begonnen was aan een schier onmogelijke opdracht. Hoe kon ze ooit de weg uitleggen aan Chinezen? Ze wist niet eens waar China lag.

Gelukkig tekende een wijsneus, die toevallig voorbij kwam, het fictieve verhaaltje snel op. Zo is het voor de eeuwigheid bewaard gebleven. Op feestjes en partijen en zelfs op reünies doet het verhaal het goed. Het krijgt zowel de lachers als de huilers op één hand. Het verhaal van Mien Alias, getrouwd met Piet Alias (also known as Paljas), je moet er maar opkomen.