Ondoorgrondelijk boort de boor op mijn stug gebit. Speeksel spat in mijn mond. Verbijten kan ik de boor niet. Ik zou niet eens durven. Stel dat ik in de handen bijt van mijn weldoener? Dan doe ik iets niet goed.
Ondoorgrondelijk de gedachten die ratelen in mijn hoofd. Welles vecht met nietes. En ze worden het zelden eens. Winnen doet er geen. Verliezen eveneens. Loslaten schreeuwt de een. Vasthouden roept de ander. Om gek van te worden.
Ondoorgrondelijk de blik die veegt. Ondoorgrondelijk de veger die blikt. Alles onder de mat. De stoelen en de banken. De tafels en de rekensommen. Ze zeggen niets. Geen moer en spijkers. Muren bouwen om zich heen. Woorden daden slaan op hol. Ondoorgrondelijk haast.