Een schrijver liep gebukt onder zijn eigen logge lome lichaam. Volgevreten van bijwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voorvoegsels, lidwoorden, tussenvoegsels en ander onnodig woordbeleg, was hij op zoek naar inhoud. Onlangs had hij zich nog te goed gedaan aan een paar hoofdstukken van Dale en wat paragrafen Taaladvies, gewoon voor de oefening. Maar helaas tevergeefs. Ook daarin was geen enkele inhoud te bespeuren. De schrijver was het moe om telkens woordtechnisch- en tactisch te opereren. Ook het verzinnen van nieuwe woorden gaf geen vreugde meer. En de inhoud bleef maar aandacht vragen. ‘Het moet ergens over gaan!’ Dat riep de innerlijke stem, die met grote passen ijsbeerde tussen de oren van de schrijver. ‘Het moet ergens over gaan!’
De schrijver kreeg steeds meer gezondheidsklachten. Hij bezweek bijna onder de ballast van het taaie writersblock, dat almaar groeide achter in zijn nek. Zijn vingers, polsen, ellebogen en schouders protesteerden. Ze werden het lange wachten op de output uit het hoofd moe. Zonder aanvoer van output was er geen noodzaak tot het maken van schrijfbewegingen en raakten de gewrichten langzaam op slot. Het hoofd op zijn beurt kon maar geen consensus vinden tussen linkse en rechtse gedachten. Het slaagde er niet in om de voortdurende gedachtebrij te vatten in een helder verhaal. Kortom zowel het hoofd als lijf en leden gingen gebukt onder het writersblock. Moedeloosheid en complete uitval lagen op de loer. Ook de zintuigen trokken zich langzaam terug. De ogen werden dof, de lippen droog, de neus raakte verstopt. Alleen de tast, die bleef intact. Ook al voelden de handen klam aan, ze waren nog immer op zoek naar warmte. Er was nog hoop.
Met een laatste, uiterste inspanning, wisten beide handen elkaar te vinden. Ze streelden elkaar en wreven elkaars witblauwe knokkels rood. De tinteling die daardoor ontstond gaf een fijn gevoel. Het bloed begon weer op een aangenaam tempo te circuleren. Wat had het bloed toch lang en stroperig zich door de aderen heen gezwoegd. Het was heerlijk om nu weer even te stromen. De tinteling werd door het bloed voortgestuwd en landde uiteindelijk ook in de ogen. De kleine volgelopen bloedvaatjes gaven de ogen sprankeling en zorgden ervoor dat de ogen weer wat groter de wereld inkeken. Gelukkig maar. Het fysieke herstel had onmiddellijk effect op de psyche. De gedachten konden zich het niet langer permitteren om te blijven bakkeleien. Ze werden opgehitst door het fysieke geweld dat zich innerlijk in de schrijver roerde. Het pulserend bloed dwong de gedachten tot het overgaan naar actie. En dat terwijl de schrijver zich al bijna had neergelegd bij het niet bereiken van consensus tussen zijn linkse en rechtse gedachten. ‘Het moet ergens over gaan!’, riep de stem nog steeds, inmiddels twijfelend ijsberend tussen de oren. ‘Een onderwerp wil ik, links, rechts, in het midden, het maakt me niet uit. Ik wil het nu!’
Intussen jaagde de zwelgend hete bloedstroom onrustig door het lijf van de schrijver. De aderen zogen al het bloed naar binnen, het gezicht van de schrijver trok langzaam wit weg. Dit gaat niet goed dacht de schrijver nog. Maar het was al te laat. Een flinke bloedprop raasde door zijn hoofd. Hevig geschrokken door de ernst van de situatie probeerde de stem de bloedprop nog tegen te houden. Maar de inhoud van de bloedprop was nu toch echt te groot geworden. Ruw duwde de bloedprop de stem aan de kant en explodeerde. Hoofd, lijf en leden vielen gelijktijdig om. De schrijver stierf in zijn harnas. Stram en stijf. Alleen een handvol tintelende vingers wisten het verhaal nog op te tekenen. Maar zonder inhoud. Helaas. Het zij zo.