“Nog een klein stukje kruipen en dan kun je omhoog komen Kees.” Wat is het spannend en wat duurt de kruiptocht lang. Kees heeft best schrik maar laat dat niet merken. Hij wil niet onderdoen voor zijn grote vriend en vijand, Sjakie. Maar kan hij Sjakie wel vertrouwen? Sjakie loodst hem nu onder de kolenwagen door. “Kan ik al omhoog komen?” Kees hoort niets en begint te twijfelen. Omkeren kan niet meer, maar hoe lang duurt het nu nog? Het lijkt wel een eeuwigheid. Het hart klopt in zijn keel.
“Ben ik er al Sjakie?” “Nee, nog effe Kees!” Maar Kees houdt het niet meer. Hij is ongeduldig en ziet plots weer wat meer licht onder de donkere kolenwagen doorschijnen. Hij denkt dat ie er is en kruipt onder de kolenwagen uit, met zijn hoofd omhoog. Dat had ie niet moeten doen. In een flits van een seconde lijken er in Kees zijn hoofd een aantal dingen te voltrekken. In een soort droom, een waas van acties. Hij voelt een pijnlijke steek wat wordt gevolgd door een wattig gevoel in zijn hoofd. Het lijkt alsof Kees wordt voortbewogen door iemand anders, door vreemde wezens.
Sjakie kijkt met bevreesd gezicht naar zijn vriendje Kees. Hij ziet hem onder de kolenwagen omhoog kruipen en zijn hoofd stoten tegen de trekhaak van de kolenwagen. Ai, dat doet pijn. Hij ziet Kees naar zijn hoofd grijpen en hij ziet ook boosheid en paniek in de kleine blauwe ogen. Het lijkt alleen niet tot zijn vriendje door te dringen. Een hoofdbotsing met enorm bloedverlies. Het bloed gutst uit Kees zijn hoofd. Sjakie kan niet anders dan wegrennen. Uit paniek, uit onmacht, uit schuldgevoel. Wie zal het zeggen?
Kees grijpt met twee handen zijn hoofd vast. Het bloed sijpelt door de vingers langs zijn oren op de schouders. Zijn groengrijs geblokte hemd kleurt in een mum van tijd rood. Hij ziet Sjakie wegrennen, de lafaard. ‘Wat moet ik doen, wat moet ik nu doen?’ Op de automatische piloot loopt Kees langs de garageboxen naar huis, dikke rode vette bloedstappen achter zich latend. ‘Wat zal mams schrikken en boos zijn.’ Dat is alles wat Kees kan bedenken.
Tijd voor uitleg is er amper. De paniek slaat ook bij mams toe. Ook haar piloot reageert automatisch en alert. Gelukkig maar. Een theehanddoek wordt over het hoofd gegooid van Kees. Zonder troost. Korte commando’s volgen. “Houdt vast. Stevig op je hoofd. Drukken en niet loslaten.” Moeder rent naar de telefoon. “Ja, hier met mij, Kees heeft een gat in zijn hoofd en bloedt ontzettend, wat moet ik doen? … Hij heeft zijn hoofd gestoten onder een kolenwagen … Ja, daar kroop ie onder … Wat? … Je komt eraan … Alvast naar de dokter … Oké.”
“Dat is een groot gat mijn vriend, hoe heb je dat gedaan?” Er komt geen woord uit Kees. Bang kijkt hij naar de dokter, wat gaat er nu gebeuren?
De dokter heeft een schaar in zijn hand en grapt dat hij voor kapper gaat spelen. Daar ziet Kees de lol niet van in. Hij heeft een hekel aan de kapper. En met een groot gat in zijn hoofd vreest hij voor het ergste. Maar gelukkig is de knipbeurt snel voorbij. “Zo, dat is gepiept!” roept de dokter. “En nu gaan we nog even een oliesheik van je maken vriend.” Het hoofd van Kees wordt ingezwachteld met een grote rol verband. “Kijk maar even in de spiegel Keesje, en nu niet meer onder kolenwagens kruipen hè, volgende week terugkomen, oké?” Paps en mams nemen Kees weer mee naar huis. “Wie kruipt er nu ook onder een kolenwagen, jongen, jongen toch!” Ze zijn net zo hard geschrokken als Keesje zelf. Maar die heeft even geen boodschap aan het commentaar van paps en mams.
“Jongens, jongens … Nee, nee, geen grapjes vandaag. Dit is Keesje. Hij heeft gisteren een klein ongelukje gehad. Zijn hoofd gestoten onder een kolenwagen. Hij is heel erg geschrokken maar nu doet het geen pijn meer. Hè Kees?” Daar staat Keesje in de schoolgymzaal. Met een groot wit verband om zijn hoofd. De hele klas buldert van de lach. Behalve Sjakie. Die staat een beetje achterin en duikt weg achter de jongen die voor hem staat. Op die manier ontwijkt hij de boze blik van Kees. Kees stroopt met zijn ogen de klas af naar zijn boosdoener. Naar zijn vriend en vijand, naar Sjakie, die hem nu ook weer in de steek laat. “Smurfje, smurfje”, joelt de klas nu. De juffrouw krijgt de klas niet stil. En eigenlijk, eigenlijk moet ze zelf ook een beetje lachen. In zijn blauwe trainingspak en met het grote witte verband om zijn hoofd lijkt Kees daadwerkelijk op een kleine smurf. “Keesje, je hoeft vandaag niet mee te doen hoor. Ga jij maar op het bankje zitten!” proest de juf. Keesje gaat zitten en denkt bij zichzelf. ‘Ik ben geen smurf, ik ben een sheik.’