11-07-2014

Bovenaan de trap

Daar staat ze boven aan de trap. Paniek staat in haar gezicht gebeiteld. Kees begrijpt het niet. Wat doet ze daar nu eigenlijk? Buiten regent het. Het weer is guur. Zo is ook de sfeer in huis. Een vreemd soort dreiging hangt er rond. Een spanning die moeilijk te beschrijven is. Zo voelt Kees het. Het geeft hem pijn in de onderbuik. Zijn broer staat naast hem onder het trapluik.

Mam is in de war. Dat mag duidelijk zijn. De ongeruste blik in de ogen van zijn broer maakt het nare onderbuikgevoel van Kees alleen maar erger. Na de eerste schreeuw van mams, zijn ze beiden keihard naar boven gerend. De schreeuw was door merg en been gegaan. Nog nooit had Kees zijn moeder zo hard horen schreeuwen. Angstschreeuwen waren het.

Een half uur geleden had ze op haar houten klompslippers met een volle wasmand, moeiteloos de vlizotrap naar de zolder bestegen. Tijdens het uitvouwen van de lakens had ze paniek gevoeld en naar haar hoofd gegrepen. De paniek was vanuit haar hals, achter langs de oren, ongecontroleerd haar hersens binnen gestuiterd. Het had alles op tilt geslagen. Trillend van de zenuwen leek haar hoofd te ontploffen. Vuurrood was ze aangelopen.

Zo hadden Kees en zijn broer hun moeder nog nooit gezien. Ze schrokken er behoorlijk van. Maar het zou nog veel erger worden. “Ik maak er een eind aan, ik spring, ik spring, godverdomme …”, dat is wat ze had geroepen. En vloeken, dat had ze nog nooit eerder gedaan. Gelovig als ze was. Wat was hier in hemelsnaam aan de hand? Een paar seconden stonden Kees en zijn broer vastgenageld aan de grond. Wat te doen? Zonder ook maar een woord met elkaar uit te wisselen vlogen ze naar beneden. Kees kon zijn broer amper volgen, zo hard stormde die van de trap af.

Kees snapte er niets van. Allerlei gedachten en vragen schoten in flitsen door zijn hoofd. ‘Ging mams echt springen? En waarom dan? Waren ze niet beter bij haar gebleven?’ Het hart klopte in zijn borst. Hij mocht zijn broer niet uit het oog verliezen. “Wacht op mij, wacht op mij!” Maar broerlief was al de voordeur uitgerend, richting buren.

“Help, help!”, hoorde hij zijn broer roepen. Hij bonkte keihard op de deur bij de buren. “Mijn moeder wil van de trap springen. Help, help!” Het gordijn van het raam naast de voordeur werd opzij geschoven. De dochter van de buren keek verschrikt naar buiten. Tegelijkertijd ging de deur open. Gelukkig maar, de buren waren thuis. Maar de schrik was er niet minder door geworden.

De buurman stelde gerust en liep mee om poolshoogte te nemen. Hij was politieman van beroep. Die zou de angstige situatie ongetwijfeld kunnen handelen. Maar ook de buurman had de schrik in zijn ogen staan. Met lood in de schoenen en niet wetend wat er te wachten stond liep iedereen naar boven. Behalve Kees. Kees had beelden voor zijn ogen die hij maar moeilijk los kon laten. Hij zag zijn moeder onderaan het trapgat liggen, badend in bloed. Het zal toch niet waar zijn?

Kees maakte het niet meer mee. Het werd hem zwart voor de ogen en viel flauw. De spanning was hem te groot geworden. De dochter van de buurman had hem opgevangen toen ie bijkwam en in bed gelegd. Toen Kees wakker werd zat zijn vader naast hem in een stoel. “Mams voelt zich niet zo goed mijn jongen, ze ligt in bed.” Nog steeds begreep Kees er helemaal niets van. Wat was er in hemelsnaam gebeurd?