15-01-2017

Niet ontmoeten en verstaan

Nieuw. Post, gevolgd door permalink. Koud. Steenkoud. Meteen in de prullenbak of inzenden voor beoordeling? Ik kies voor direct optekenen, zonder verpozing. Menu gladstrijken, invouwen. Vreemde tekens opslaan als concept. Geen selectie op dt noch op witregels. Voorlopige stadia die in toekomst wellicht zichtbaar worden. Voor wie? Hoe lang? Waarom? Voor iedereen, totdat internet ophoudt, gewoon omdat het kan.

Maar permalink baart zorgen. Gehackt door boze geesten uit de onderwereld. Blauwe, zwarte, bruine, in alle schakeringen, in diverse categoriën meest gebruikt. Permalink bevriest voor mijn ogen in een toendra van kapitale letters, schots en scheef. Een Barentszee vol dikke inkt draagt droeve schrijvers van weleer. Ze spartelen spartaans, Bacon en Byron, Reve en Ribault, Dylan en Demeter, Nabakov, Neruda, in lettervermicellisoep.

Datagedichten, samengebald in kleine enen en nullen leiden tot een vierde macht en schieten wortel in drijfzand. Oorlog is het nog lang niet. Het is maart 2017. Stemhokken worden aangekleed met kruiswoordpuzzels en cryptogrammen. Niemand loopt nog door. Dit jaar stem ik Zweeds, op Sudoko. Ik oefen thuis alvast met een rode pen. Dat is een stok gevuld met inkt die in de punt taps toeloopt. Belangrijk is een goede doorstroming. Blijven schrijven is de kunst.

De bel gaat. Shit. Geen zin in deur. Laat staan in mens. Dieren bellen nooit aan. Ze vliegen gewoon binnen. Bij de beesten af. Ik kijk door het kleine zeemansgat in de deur. Guido. Nee, niet Guido. Hij heeft nog iemand bij zich. Wie is zijn gezelle? Het is een vrouw. Connie? Kannie. Die reist niet meer. Ze dragen beiden een boek. Nee, geen boeken vandaag. Geen zin in. Ik loop terug de kamer in. Daar wordt op de deur geklopt. Hard geklopt, zacht geklopt. Ik kruip over de vloer door de gang naar de woonkamer en verstop me achter de bank. Ik voel ze gluren. Guido en Connie, door het raam. Ze mogen me niet zien. Of hebben ze dat al?

Ach, what the fuck. Och, wat een geneuk. Ze zijn allang weg en ik loop naar de schrijftafel. Vol inspiratie. Tien kilo inspiratie stort ik uit op tafel. De pen voelt zwaar, log en groot. Ik leg het uiteinde denkbeeldig op mijn schouder en omarm zijn middel, druk de punt op het witte vel dat voor me ligt. Ik schrijf alsof mijn leven ervanaf hangt. Luchtletters stollen op het papier. Eerst maar eens een titel verzinnen. Het halve werk. Een niet-ontmoeting met Palmen en Gezelle.