23-01-2014

Drakenvriend

Met een zucht slaat Kees de deur van zijn nieuwe slaapkamer open. Het ruikt naar vers behang en latex. Flauwtjes neemt hij de nieuwe plek in zich op. Drie muren beige, één muur chocoladebruin. En dat op de vijftiende verdieping van een okergele flat. De verflucht kriebelt in zijn neus. “En wat vind je ervan, is ie niet mooi?” In de blik van pa ligt het antwoord hoopvol opgesloten. “Ja pa, het ziet er goed uit.” Kees liegt, om bestwil, de ruimte is veel te klein.

Hij kan zijn kont amper keren. De spullen uit zijn vorige kamer lijken de muren van dit hol omver te duwen. Tussen het bed en het bureau is nauwelijks loopruimte. Als de stoel naar achteren is geschoven kan er niemand door. Kees ziet al snel dat hij voortaan op zijn linkerzij moet slapen. Op de rechterzij is het risico te groot dat hij de slaapkamerdeur bij plotse entering langs zijn gezicht ziet schuren. En dat wil ie niet. Een goede slaper is hij niet. Daar is Kees te waakzaam voor. Op zijn buik of rug slapen kan ie niet.

Met een plof gooit Kees zich neer op het bed. Op de buik met zijn neus in het kussen. Pa rommelt wat in de keuken. Zo te horen op zoek naar nieuwe orde. Een orde die hij maar moeilijk lijkt te vinden. Sinds kort woont Kees alleen met pa. Het hoekhuis in de volksbuurt waarin Kees geboren en getogen is, is noodgedwongen verkocht. Alle mensen uit het huis zijn vertrokken. Twee broers en een zus. Verliefd, verloofd, getrouwd. Weggerend, zo voelt het toch. Mams had het huis allang verlaten, zwevend naar de sterrenhemel. De tranen biggelen Kees over de wangen. Hij drukt zijn neus en tranen stevig in het kussen. Zelfs de geur in het kussen is niet vertrouwd. Hoe hard Kees ook snuift. Waarom? Waarom?

“Zit toch niet zo te mokken!” Kees veert op. Waar komt die stem vandaan? Een onbekende stem. Niet eerder gehoord. De slaapkamerdeur is dicht. Zijn vader is het niet. Wie leest Kees de les. “Ja, ja, je hoeft niet onder het bed te kijken hoor, ik ben het maar. Ja, hiero, hier op de deur!” Met grote verbazing kijkt Kees naar de poster op de deur. Zijn fluwelen draak is tot leven gekomen. De paarszwarte draak kwispelt wat met zijn staart en zijn fluorescerende ogen spugen vuur. Het maakt Kees en zijn koude kamer heel eventjes warm. “Bij de pakken neerzitten heeft geen zin, jongeman, je moet vooruit. Je nieuwe wereld ontdekken. Kop op. Droog je tranen!” Hoe durft de draak. Terugbrengen naar de winkel is geen optie. Zo’n brutale poster heeft Kees nog nooit gehad. “Bemoei je met je eigen zaken lelijke draak, wie denk je wel dat je bent?”

De draak bevriest onder de kou en stolt weer terug tot poster. Even twijfelt Kees aan zichzelf. Sprak die draak nu echt, of hoorde hij zichzelf praten? Zijn puberbrein haalt rare streken uit. En toch, de draak in zijn gedachten had wel een punt. Een plaatje draaien, dat is wat Kees wil doen. Muziek in droefenis maakt zijn lijden zacht. Hij kan alleen niet kiezen. Tussen Dylan en de Groot. Ach, arm kind, wat lig je hier stil, dertien lentes zo pril met het antwoord in de wind.