Met grote angst klimt Kees naar boven. Hoeveel stappen moet hij nog? Durft hij nog wel los te laten? Zijn angst te overwinnen? Ogen van beneden priemen in zijn rug. Ze prikkelen en branden. Ze lachen hem naar boven. ‘Vooruit Kees, je kunt het!’ De twijfel overmant. Waarom zou hij tot bovenaan klimmen? Maar afdalen is ook geen optie. Heel even kijkt Kees omlaag. No way.
Het huilen staat hem nader dan het lachen. Wrang. Heel wrang. Had hij immers zelf niet gelachen om enkele van zijn voorgangers? Had hij niet stoer gedacht: ‘makkie, dit doe ik wel even’. Nu mag hij zich niet laten kennen. Met zijn tengere lijf klemt hij zich tegen het hout en schuift zonder te kijken zijn linkerhand omhoog. Het reiken duurt een eeuwigheid. Opzoek naar houvast. Eindelijk voelt hij weer grip. Het zweet staat in zijn handen. Durft hij nu zijn rechtervoet te laten volgen? Of zal ie eerst even zijn rechterhand bijvoegen? Kan ie zich daarna aan beide armen optrekken.
Vanaf de grond zag het er allemaal zo eenvoudig uit. Met belangstelling had hij de bewegingen van anderen gevolgd. Hij had nu achter geen idee in welke volgorde hij het beste het laatste stukje kon voltooien. En dan moest ie ook nog over de die hoogste stok klimmen. Hoe ging ie dat toch doen? Ondersteboven? Door het laatste gat heen? Hij zou gaan vallen. Zeker weten. Nog twee vakken te gaan. Wat! Nee, nee, nee, kreeg ie nu ook nog een erectie? Zou iemand het kunnen zien? Van beneden? Fout moment. Zeker nu Kees de hoogste sport bereikt had. Hij wist nog steeds niet hoe hij deze wilde nemen.
‘Schiet eens op Kees!’ brulde de juffrouw beneden. Ze moest eens weten. Het hart klopte in zijn keel en in zijn piemel. Hier eindigde de wereld. Zeker weten. Hij zag geen mogelijkheid om over de hoogste sport te klimmen. Maar hij moest. In welke houding zou hij zich eens plooien? Niemand die hem hier kon helpen. De juffrouw zou echt niet naar boven klimmen. Hij zou hier mogelijk voor de eeuwigheid moeten bivakkeren. Gelukkig was zijn erectie geslonken naar een aangenamere pose. Broekbrand kon hij nu echt niet gebruiken. Het kwam nu aan op zelfredzaamheid.
Met de moed der wanhoop zwaaide Kees zijn rechterbeen over de laatste sport. Vanuit de lucht zag hij de klas beneden op de banken grinnikend lachen. Vooral Sjakie vond het prachtig. Hij lachte zelfs zijn tanden bloot. Van leedvermaak? Had hij de angst van Kees dan toch gezien? Met de blik op stoer klauterde Kees het klimrek omlaag. Zelfs de juffrouw lachte. Kees wilde niet weten waarom.
Zesde deel van zesluik, geschreven naar aanleiding van De wereld ondersteboven.