05-06-2014

Stilleven (3): Idolatrie in film en kleur

Over de brug loopt een man. De kraag hoog opgestoken. Het weer is guur en de wind fluit in zijn gezicht. Elders in de wereld loopt op hetzelfde moment een man door de regen. In New York om precies te zijn. Hij luistert niet naar de naam James. Ook hij loopt in zijn kraag, in de regen maar uit de wind. Met dank aan de wolkenkrabbers. Langs de weg roepen de mensen hem aan. “James, James, ben jij het?” Maar James luistert niet naar zijn naam. Hij is diep in gedachten verzonken.

Onderwijl loopt de andere man aan de overzijde van de oceaan naar een grote ruimte met veel glas. Hij heeft zijn stiel gevonden. Al jaren geleden. Het is nu alleen nog een kwestie van uitwerken. Zijn leven. Zijn ziel. Het liefst doet hij dat bloot en dagenlang. Een beetje gek is ie wel. Maar ach, wie niet? In de grote lege ruimte staat een tafel. Op de tafel liggen veel doeken. Witte doeken, onaangetast. Een doek in de lege ruimte trekt aandacht. Het ligt niet op tafel maar hangt aan de muur.

De man in New York wordt nu toch wel door heel veel mensen herkent als ‘James’. Maar James wil van niets weten. Hij loopt stoer in zijn kraag verder. Het begint steeds harder te regen. Het liefst zou hij de boot nemen. Het is echt weer om op een boot te zitten. Een boot naar Noorwegen. Zijn favoriete land. Met favoriete inwoners. De gelatenheid van de Noor schuurt tegen die van Finnen aan. Gelatenheid en nuchterheid daar houdt James van. Diep van binnen, in zijn ziel, is James ook een Scandinaviër. Maar geen Zweed. Dat is te gemakkelijk.

Intussen heeft de andere man zijn focus gericht op het doek aan de muur. Hij belaagt het doek met sombere kleuren. Somber maar fel. Ze passen prima op het doek en bij de mood waarin hij verkeert. Somberheid ten top. Met een schuin oog kijkt hij het doek een beetje schichtig aan. Het doek beweegt zich niet naar hem toe. En dat is juist wat hij wil. Maar nee. Het doek met al zijn sombere, felle kleuren negeert hem volledig. Iets wat de man niet echt kan accepteren. Het schuurt en maakt hem angstig.

James in New York heeft intussen de haven gevonden. De haven en zijn weg. Weg is ie. Met de eerste de beste boot. Hij heeft al veel gemist in zijn leven. Maar deze escape kan hij niet laten gaan. Acteren op het juiste moment. Daar gaat het in het leven om. Niet in stomme films. En zeker niet in van die mega gigantische Hollywood producties. Pulp, pulp, allemaal pulp fiction. Geef good old James maar een echte film. Rebels trekt hij zijn kraag nog hoger tegen zijn oren aan. Hij kan het geschreeuw van de menigte langs de kant niet langer aanhoren.

Aan de andere kant van de oceaan trekt de doekenman zwarte en lila strepen over het doek dat niet luisteren wil. Hij krijgt het niet naar zijn hand gezet en besluit even rust te nemen. Maar dat is het doek te na. “Laat jij me hier nu in mijn somberheid en ellende hangen, verrekte amateur? Kom hier met die kwasten. Dan schilder ik zelf wel even dit plaatje af.” De doekenman schrikt zich een hoedje en valt bijna van zijn paard. Van zijn paard? Ja van zijn paard. Niet van zijn geloof. De doekenman komt alleen tot rust op een paard. Het paard heet Ed. Maar dat doet er voor het verhaal even niet toe. Belangrijker is dat de man die bijna van het paard viel alleen maar heel hard kan schreeuwen. Van ellende.

Op de boot is het niet veel anders. De wannabe Scandinaviër koerst weliswaar richting het beloofde land, maar vooralsnog raakt hij steeds verder van huis. Een homeland zal deze jongeman niet snel vinden. Zijn lot vaart hem gewoon achterna. Het zal slecht met hem aflopen. Het gillen van de meisjes aan gene zijde zal daar niets aan veranderen. Van verzachting van het lot is geen sprake. In idolatrie zal hij sterven. Veel te jong. Hij weet het alleen nog niet. De dood loert en komt meestal onverwacht.

De doekenman staat langzaam op naast zijn paard. Met Ed valt niet te praten. Met het doek ook niet. Het doek buldert en schreeuwt. Snel raapt de doekenman een penseel van de grond en grijpt naar een tube lila. Met een paar vegen geeft hij het doek zijn zin. Het kronkelt van plezier. Het staat op zijn strepen. “Hier nog graag een lijntje, en daar, ja daar een contourtje … die hand mag ook wat scherper. Houdt hem eens tegen je oor. Voel je de angst? De angst van Vincent. Ja, je voelt hem hè? Dan is het goed. Leg die kwast maar neer. Het is goed zo. Rust maar uit. Ik vind mijn weg wel naar het museum. Ere wie ere toekomt. Daar zal ik sterven aan de muur, achter glas. Telkens opnieuw. Van idolatrie. Mijn onbestemd lot. Ik schreeuw het uit.”