Mijn geduld werd uiteindelijk beloond. Vanuit Gouda reed de trein naar Schoonhoven en daar zat ze weer. Betsy. Mijn Betsy. Aan het raam en ze keek me aan, doordringend, vol verlangen. Dat is wat ik zag. Ze zwaaide en draaide haar gezicht naar me toe vanaf het moment dat de trein aan mijn gezichtsveld voorbij vloog. Was dit nu toeval? Of een moment van waarheid, van ware aard en ware liefde. De coup de foudre sloeg weer in. Maar nu anders. Beduidender. Dit was een moment om vast te houden. Een moment dat om actie vroeg. En weer legde Betsy haar hand tegen haar oor. Ik moest bellen. Maar hoe? Ik had immers geen telefoon. Een ding was zeker. Ik moest zo snel mogelijk telefoon regelen.
Verheugd reed ik terug naar huis. Ik had haar weer gezien. Het was mooi weer. De zon scheen. In mijn hoofd gingen de radertjes te keer. Ik probeerde mijn aandacht bij het fietsen te houden want mijn hart leek het even niet te houden. Waarom wordt het hoofd en hart toch zo beroerd bij het aanzien van een mooie deerne? Betsy had geen blauwe pet meer op. Bij mij zat de pet des te hoger. Het blauwe overgooiertje dat ze aan had stond haar echter ook schattig. Dat had ik in de gauwigheid wel gespot. Mijn gedachte maakte overuren. Ik probeerde het aantal omwentelingen van mijn voorwiel te tellen. Een welkome afleiding die ik niet lang volhield. Het ventiel flitste te vaak voorbij en ik raakte al snel de tel kwijt.
Ik keek op mijn horloge. Het was vroeg in de middag. Mijn besluit om naar huis te fietsen had ik geparkeerd. Ik moest en ik zou nu telefoon regelen. Waar zou ik toch kunnen bellen? Ik besloot niet naar huis te fietsen maar naar Schoonhoven. Misschien stapte Betsy daar wel uit. Het telefoonnummer dat ze mij gegeven had kwam ook uit Schoonhoven. Ik trapte nu flink door. In de verte zag ik al het klooster Sint Michiel liggen. Ik naderde dus spoedig station den Hem. Dan was Schoonhoven niet ver meer weg. Wacht eens even. Maar dat was natuurlijk een goed idee. Het klooster Sint Michiel, dat beschikte vast over een telefoon. De Franciscaner moesten toch af en toe ook bestellingen doen. En deze orde kende de zwijgplicht. Een ideale plek dus om liefdesbanden stiekem aan te gaan.
Met het idee vers in mijn hoofd gaf ik de pedalen nog meer kracht. Totdat ik bijna van mijn fiets viel. Niet omdat er iets op de weg lag waar mijn fiets over struikelde. Nee, omdat ik zelf plots in de handrem kneep. Van verbazing en schrik. Daar stond namelijk vlak voor station den Hem de trein stil, bevroren in het landschap. De trein met Betsy. Snel zocht ik de coupé op waar Betsy moest zitten. Waarom stond de trein überhaupt stil, zo vlak voor het station? De mensen in de trein zaten wat beduusd uit de raam te staren. Zo ook Betsy. Totdat ik in haar gezichtsveld stond.
Liefdesvonken sprongen over. Tegenover Betsy zat een oude man met een kaal hoofd en een blauw grijs gestreepte trui. Hij keek Betsy en mij afwisselend aan. Waarom ik dat zag is mij een raadsel. Misschien wilde ik alles wat zich in de omgeving van mijn Betsy bevond in mijn hoofd opnemen. Waakzaam vastleggen, als een grote geheugenfoto. Het was hoe dan ook een vreemde situatie. Voor iedereen. De man eiste plots de aandacht op van Betsy. Wie was die man? Hij was voorover gebogen en had de hand op haar schouder gelegd. Kende hij Betsy? Ze schrok en wilde het raampje van haar treincoupé opendraaien. Maar de man tegenover haar belette dat. Wat wilde Betsy mij vertellen? Bramenstruiken tussen het spoor en het fietspad belette mij om naar de trein te lopen. Deze situatie vroeg om actie. Maar welke?